maandag 30 december 2013

Rozen (en onkruid)

2013 was het jaar van het nieuwe huis, het jaar dat ik afscheid nam van de Frietsteeg, en pionier werd in een bouwput. Het jaar van klussen, verven, behangen, sjouwen, en nieuwe woorden als underlayment, inductie en loggia. Van een hele zomer lang om zeven uur ’s morgens mijn bed uit gedreund worden door heipalen, en ’s avonds luisteren naar het geklop en geboor van de buren. Het jaar van de herrie. En van de stilte. Van weer ontdekken wat slapen is, een hele nacht lang. Het was het jaar van de vastzittende lift. Van de gek met een mes. Maar ook het jaar dat ik eindelijk weer etentjes kon geven voor meer dan drie personen. Het jaar dat ik zes kilo aankwam. Het jaar van de nieuwe buren, van de muzikant en van oude vrienden.

Dit was het jaar waarin ik stiefpeettante werd van een heel klein meisje. Het jaar waarin ik de allereerste man terugvond die ik ooit de liefde verklaarde, hoewel de liefde verklaren een groot woord is, en man ook. Negen of tien waren we, toen hij aan me vroeg op wie ik verliefd was. Op jou, zei ik, en jij? Op jou, zei hij, en dat was dat. Daarna gingen we verder met knikkeren. Dit jaar mailde hij vanuit Zuid-Afrika, waar hij nu woont: Madiba is heengegaan. Want dit was ook het jaar dat Mandela stierf. En Lou Reed. En Thomas Blondeau.

Het was het jaar van de operatie – de littekens neem ik nog even mee naar volgend jaar. Het jaar van de vriendelijke stalker, die weliswaar altijd vriendelijk bleef, maar onmiskenbaar stalkgedrag vertoonde. Het was het jaar van de serieuze geldzorgen. Van de klussen die niet doorgingen. Van de ambtenaar met de waterige ogen die zei: ‘Mevrouw, uw bedrijf is niet levensvatbaar.’ (Op zijn monitor zat een post-it met een telefoonnummer waaronder stond: bellen bij calamiteiten. Ik kon me opeens voorstellen dat hij daar wel eens gebruik van moest maken.) Dit was ook het jaar van de nieuwe projecten, en het jaar dat ik een contract tekende voor een nieuw boek, dat toen al bijna af was, maar nu nog lang niet af blijkt te zijn. (2014?)

Het was bovenal het jaar waarin ik me goed voelde. Waarin ik bijna zou zeggen dat ik gelukkig was. Omdat dit het jaar was waarin ik me nauwelijks somber en eenzaam heb gevoeld, iets waarvan ik heel lang heb gedacht (en nog steeds een beetje denk) dat het mijn natuurlijke gemoedstoestand is. Dit was het jaar van de ommezwaai, van de nieuwe weg geplaveid met oude keien. Het was een goed jaar voor de rozen, zoals het liedje zegt. Maar ook voor het onkruid.

vrijdag 27 december 2013

Werk

‘Dit is gestolen tijd,’ zeg ik, ‘niemand werkt tussen kerst en oud en nieuw. Alles wat we nu doen is een extraatje.’
We lopen door het koude deel van de Hanos, ik en een vriend, die nu de rol van collega heeft. We kopen pakken biologische melk die zijn afgeprijsd naar 50 cent en roomboter kerstkransjes voor 80 cent. Ik heb mijn sjaal drie keer om mijn nek en oren gewikkeld, de kou klauwt in mijn gezicht. Mijn collega heeft zijn jas in de auto laten liggen. ‘Miljaar,’ bromt hij.
Ik vertel over kunstenaarssociëteit De oase, waar in de jaren dertig kunstenaars kwamen met namen als Piet Verdoes, Charles A. Cocheret en L. Bolle. Ik vertel over L. Ott, schrijver van de romans De haven en Muzikale confectie.
Mijn collega lacht.
‘Over vijftig jaar lachen ze ook zo om onze namen,’ zeg ik. ‘En om de titels van onze boeken.’
‘De minilotten van Kokonera,’ zegt hij. ‘Daar ligt voor mij de grens. Wat daarna kwam telt eigenlijk niet meer.’
‘Maar daarna kwam De bokkige bombardon nog, en de Toffe Tamboer. Die kun je niet zomaar wegzetten.’
‘Daar kunnen we het over hebben.’ Hij bestudeert het etiket op een pot soep van de Soepfabriek. ‘Goeie naam.’
‘Het allitereert niet,' zeg ik. En dan: ‘Ik moet hier weg. Ik word gek van de kou.’
We lopen naar de kassa en leggen onze spullen op de band. Veel hebben we niet gekocht.
‘Dat is dan 86,30,’ zegt de caissière.
‘EEK,’ zegt mijn vriend binnensmonds.
Op de parkeerplaats staat een bestelwagen van een eetcafé met het opschrift: Deze auto rijdt geheel op liposuctie.
'Getver,' zeggen we allebei. Ik maak een foto. Gewoon voor mezelf. Niet alles is werk.

maandag 23 december 2013

Groen

Ik droomde dat ik in de kinderopvang werkte. Het was mijn eerste dag. Ik vond een zakje met mini lipsticks en ging op de wc mijn lippen stiften. Toen ik in de spiegel keek zag ik dat mijn lippen groen waren. Het stond heel mooi, maar ik kon er natuurlijk niet mee over straat, laat staan naar mijn nieuwe werk. Ik probeerde de lipstick eraf te poetsen, maar hij ging er niet meer af en ik moest met groene lippen naar buiten.

Het is bijna kerst. Ik maak voor de derde of vierde keer een boodschappenlijstje. Elk lijstje raakt kwijt. Ik bestel rode kaarsen en extra wijnglazen op Hema.nl. In de bevestigingsmail staat: wordt bezorgd vanaf 24 december. Vanaf?? Ik download kerstliederen van de Wiener Sängerknaben. En van Boney M. Wees blij, zeg ik tegen mezelf, je hébt deze kerst tenminste iets. Ik denk aan oma E. en Heiligen Abend, pakjes onder de boom en vier adventskaarsjes in een krans. Mijn boom is krom. Hij was maar zeven euro bij de Gamma. Op de parkeerplaats worden ze verkocht, door een uitzendkracht in een kerstmannenpak.

Ik kijk een film, in de veronderstelling dat het een gezellige road movie is, totdat er een spies door een oog gaat in een close-up die heel lang duurt.
‘Ik hou van je, kut!’ schreeuwt het vriendje van de buurvrouw tegen de buurvrouw.
De poes holt het huis van de muzikant binnen om daar uit de wc te gaan drinken.
Op de gang, pal voor mijn deur, ligt een zakje wiet zonder afzender. Ik raap het op en neem het mee naar binnen. Ik heb zin om mijn lippen groen te stiften.

woensdag 18 december 2013

Ng

Op de aftiteling van een film zag ik iemand voorbijkomen met de achternaam Ng. Onmiddellijk dacht ik: dat is mijn achternaam, dat is de achternaam die ik zou moeten hebben. Ik was me er nooit zo van bewust, maar nu ik erbij stilsta: de ng komt me voor als een van de mooiste lettercombinaties die er bestaan, misschien wel de mooiste. Ik herinner me zelfs nog dat ik hem leerde, op de lagere school, en meteen ook de nk. Het verschil tussen ng en nk leerden we, maar ik gaf meteen al een voorkeur aan de ng.
Toen ik als twintigjarige drie maanden naar Kenia ging, ontdekte ik dat er in het Swahili woorden waren die begonnen met ng. Voor ons praktisch niet uit te spreken, maar daar heel gewoon. Er was een Keniaanse schrijver die Ngugi heette, en de eerste regel van Out of Africa van Karen Blixen, dat zich in Kenia afspeelt, luidt: ‘I had a farm in Afrika, at the foot of the Ngong Hills.’
Ngong! Twee keer de ng met in het midden een rondje. Perfect.
Ik bezocht de farm, het is nu een museum en staat nog steeds in de Ngong Hills. Vlak bij Ngong Road. Daar zou ik moeten wonen, Marieke Ng van Ngong Road. Hoewel ik dan misschien ook een andere voornaam zou moeten hebben.

zondag 15 december 2013

Cat dansers

Ik zag een documentaire over Ron en Joy Holiday, een stel dat met wilde dieren danste. Ron blikte terug op hun leven en carrière. Hij zag er inmiddels uit als een brooddeegpoppetje dat in de oven was uitgelopen, met de typische androgyne look van een man die teveel facelifts heeft gehad.

Ron en Joy hadden elkaar als tieners leren kennen. ‘Het was geen liefde op het eerste gezicht,’ zegt Ron, ‘Joy was uitgesproken lelijk en droeg een bril.’ Toen Ron klaar was met school vertrok hij naar New York om daar een danscarrière te beginnen, Joy die jonger was, zou later volgen. Maar toen het bijna zo ver was schreef ze hem dat ze twijfelde, want ze wilde balletdanseres worden, maar ook non. Uiteindelijk kwam ze, en Ron wist niet wat hij zag: ‘Ze was enorm afgevallen, droeg geen bril meer en had haar haar platinablond gebleekt. Die zelfde avond nog voerde ik haar dronken en hadden we seks.’

Vanaf die dag zijn Ron en Joy een stel. Ze treden op als balletdansers en krijgen succes. Als ze op een dag een jonge panter cadeau krijgen besluiten ze te gaan dansen met dieren. Ze schaffen nog twee tijgers en twee poema’s aan en noemen zich Cat Dansers.

Dan ontdekken ze Chuck, een rondreizende circusartiest, een knappe jongen die vervreemd is geraakt van zijn familie. ‘Ik zag hem eerst,’ zegt Ron in de film. Ze vragen Chuck bij ze te komen werken. Chuck trekt bij ze in, maar hun relatie is puur platonisch. Tot het op een avond niet meer platonisch is. ‘Het was geen verkrachting,’ zegt Ron, ‘het gebeurde gewoon.’
Hij zegt ook: ‘Ik zag hem als mijn zoon.’ En dat blijft hij herhalen. Ron, Joy en Chuck krijgen een driehoeksrelatie, en treden met z’n drieën op.

Dan wil Ron een witte tijger, het is het enige dat ze nog missen. Joy vindt het geen goed idee. Witte tijgers zijn inteelt, dat maakt ze onbetrouwbaar. Maar Ron weet haar met de hulp van Chuck over te halen. Ze kopen een witte-tijgerpup, richten hem af en gaan ermee optreden. ‘Hij had een moeilijk karakter,’ geeft Ron toe, ‘hij deed niet altijd wat je wilde.’
En dan gaat het mis. Iets wat je natuurlijk al de hele tijd aan hebt zien komen, waar je op zit te wachten. Chuck wordt door de tijger gegrepen, ‘Vier hoektanden dwars door zijn keel,’ zegt Ron. Joy is er stuk van. Ze wil niet meer eten, komt niet meer uit bed. Ze zegt tegen Ron dat ze dood wil. Na vijf weken zegt Ron: ‘De dieren missen je, wil je niet even naar ze toe?’ Joy komt uit bed en gaat de kooi van de witte tijger in. ‘Ze stond te trillen,’ zegt Ron. De tijger pakt haar en slingert haar door de kooi. Joy is dood. Ron: ‘Op dat moment dacht ik, verdomme, hij is inteelt!’

De documentaire eindigt met Ron die lesgeeft aan een klasje wilde-dierenoppassers in spé. Hij vertoont van een filmpje van een optredens van Joy en hem met een tijger. ‘Kijk eens hoe mooi ze is, en niks aan gedaan.’ Hij heeft het over Joy. ‘Alleen haar borsten heeft ze laten doen, want tegen de tijd ze 42 was, was er niks meer van over.’ De studenten kijken onbewogen toe.

Op zijn website zegt Ron: I see myself as a proud surviver with no resentments.

vrijdag 13 december 2013

Tolk

Ik werd heel vrolijk van de Zuid-Afrikaanse tolk die geen tolk was. Vooral achteraf gezien vond ik dat hij het heel leuk deed. Zelfs zijn eigen verklaring dat hij schizofreen is en naar Engelen gebaarde, maakte me vrolijk. Terwijl dat natuurlijk niks is om je vrolijk over te maken. Schizofrenie is een verschrikkelijke aandoening, die niet half zo serieus wordt genomen als kanker. Of doofheid.
Het komt misschien ook doordat het zich allemaal in Zuid-Afrika afspeelde, een land dat zich niet vaak van een tragikomische kant laat zien. Halverwege de jaren tachtig was ik actief voor de Anti Apartheidsbeweging, en dat was een ernstige zaak. We vergaderden, zetten acties op touw en vergaderden nog wat meer. Ik bezocht bijeenkomsten waar we N’kosi Sikelele Africa zongen, met een vuist in de lucht. Er waren echte Zuidafrikanen, jonge mannen die hadden gezien waarover ik alleen had gelezen. Ik had het gevoel dat ik ergens deel van uitmaakte, van iets groots, iets zuivers.
Op een zo'n bijeenkomst moest ik drie regels voorlezen voor publiek. Ik had weken niet geslapen van de zenuwen. Toen ik klaar was fluisterde de Zuid-Afrikaanse man die voor me had gesproken: ‘Goed gedaan!’ ‘Nee,’ zei ik, ‘jíj was goed.’ ‘Jij ook,’ zei hij. ‘Maar jij was beter,’ zei ik. Ik vond het ondraaglijk om hetzelfde compliment te moeten incasseren als hij. I’m not worthy. Mijn respect voor hem was eindeloos.
Na afloop van de bijeenkomst werd er gedanst. De man kwam heel dicht naast me zitten en zei dat ik op Madonna leek. Ik lachte naar hem, en bleef dat doen, ook toen hij zijn hand op mijn been legde.

woensdag 11 december 2013

Zon op

Ik stond voor het raam met een kop thee in mijn hand en zag de zon opkomen. Prachtig deed hij dat, in rode en oranje banen. Ik dacht: daar ben ik voor op bergen geklommen, op uitkijktorens en piramides. Je kunt net zo goed thuisblijven. Mijn hoofd was zwaar van de slaap. Ik had de hele nacht liggen piekeren over geld. Maar dit is in elk geval gratis, zei ik tegen mezelf. Daarna hoopte ik te worden overvallen door een Zen-achtig geluksgevoel, maar dat bleef uit. Het is moeilijk Zen te zien als je vlekken voor je ogen hebt van paniek. Buiten kwam de ochtendspits op gang. Rijen autootjes met mensen die elke morgen naar hun werk gingen, elke avond weer thuiskwamen, en elke maand geld op hun rekening gestort kregen. Ik was jaloers op de vanzelfsprekendheid ervan. Voor niets gaat de zon op. Vroeger dacht ik dat dat betekende: zonder reden, voor niemand. Vandaag weet ik beter, maar de betekenis blijft hetzelfde.


donderdag 5 december 2013

Gino

In de Van Baerlestraat brandde de feestverlichting en het wegdek glom van de regen. Het was typisch sinterklaasweer. Voor me fietste een vrouw in regenpak, aan haar bagagedrager zaten een paar stevige fietstassen. Ze was van middelbare leeftijd en op alles voorbereid. Bij het oude conservatorium stopte ze voor het stoplicht. Ik stopte achter haar. Op de stoep stond een neger te schreeuwen. Hij had een bierflesje in zijn hand.
Ik herkende hem onmiddellijk. Het was Gino. Ruim twintig jaar geleden leerde ik hem kennen, een zachtaardige jongen met een lieve glimlach en stemmen in zijn hoofd. Maar daar werd hij voor behandeld. Soms moest Gino een poosje worden opgenomen. Dan hadden de stemmen hem rare dingen laten doen.
Nu stond hij hier met een bierfles te zwaaien. Toen zag hij de vrouw in het regenpak. Zwalkend liep hij op haar af. ‘Moest jij niet binnen blijven?’ schreeuwde hij. Wat hadden ze nou gezegd? Jij zou binnen blijven!’
De vrouw gaf geen krimp, ze bleef recht voor zich uit kijken. Gino ging door met schreeuwen. Hij maaide wild met zijn armen. Straks zou zijn blik naar mij glijden. Ik keek strak naar het stoplicht. Er was twintig jaar verstreken. Ik was veranderd. Maar dat was hij ook, en ik herkende hem ook meteen.
Eindelijk sprong het stoplicht op groen. We stapten op en reden verder. Gino was gestopt met schreeuwen. Ik keek niet meer achterom.

woensdag 4 december 2013

Kaping

Ik heb lange tijd gedacht dat de treinkaping bij De Punt drie dagen had geduurd. In mijn herinnering was het drie weken, maar ik was nog klein, dus, dacht ik, zal het in werkelijkheid wel drie dagen zijn geweest.
Maar het was drie weken. Elke avond zaten we aan de tv gekluisterd. We hadden alleen het 8 uur Journaal, dat toen nog het gewoon Het Journaal heette. Niet eens het NOS Journaal, want er waren maar twee zenders en één Journaal, elke avond om 8 uur. Iedereen keek. Iedereen had het erover. We waren niet perse tegen de kapers, ze kwamen op voor de rechten van hun ouders en grootouders. We noemden ze geen kapers, we noemden ze Zuid-Molukse jongeren. Ze zagen eruit als rocksterren.

In de Paasvakantie gingen we met het gezin een weekje naar bungalowpark Ermerzand in Drenthe. Op een dag reden we langs de trein. Dat wil zeggen, langs het weiland dat grensde aan het weiland waarachter de spoorrails lag. Langs de kant zaten persfotografen met camera's op statieven met enorme telelenzen. Ze zaten op campingstoelen, als hengelaars langs de waterkant. We mochten door een lens kijken en zagen de trein, trillend in de verte. Daar zaten ze, de Zuid-Molukkers en de reizigers. Ik voelde een vreemd verlangen daar te zijn, tussen die mensen in de trein, samen met ze te eten, te praten, te slapen. Om ze te begrijpen.

zondag 1 december 2013

Graat

Het liep al tegen middernacht toen ik trek kreeg in iets hartigs, de koelkast opentrok en de makreel zag liggen. Ik knipte de zak open, wroette met mijn vingers in de vis en haalde er een groot stuk uit dat ik in zijn geheel in mijn mond stak. Ik viste er twee grote graten uit, de rest slikte ik door. Toen voelde ik een steek. Er zat een graat in mijn keel. Ik nam een grote slok wijn, maar de graat bleef zitten waar hij zat. Ik dronk een glas water, en toen nog een. Het hielp niks. Misschien moest hij naar boven, niet naar beneden. Ik hoestte wat, wreef over mijn keel, hield mijn hoofd ondersteboven, maar de graat bleef zitten waar hij zat. En hij prikte, gemeen.

Opeens was het alsof er een deurtje in mijn hoofd openging en er een stoet vergelijkbare gevallen uit denderde. Mijn hele leven trok aan me voorbij, een leven van kleine ongelukjes met groot leed. De grote, lange splinter die zich met geen mogelijkheid uit mijn pink liet verwijderen. De afgebroken tandenstoker tussen mijn kiezen. De glasscherf in mijn voetzool. De kraal in mijn neus. Ik dacht aan die ochtend dat ik wakker was geworden met jeukende bultjes over mijn hele lijf. Met een dichtgeplakt oog.
En altijd was het weekend als het gebeurde, Hemelvaartsdag, Koninginnedag en vaak ook nog ‘s avonds laat. Geen dokter die dienst had, geen drogist of apotheek die open was.

Ik googlede ‘visgraat in mijn keel’. Het leverde krankzinnig veel hits op. Ergens stelde dat me gerust. Zo dom was het dus niet. Toen las ik de reacties, en die stelden minder gerust. Pincet en zaklamp. Bloed. Dokter. KNO-arts. Hoewel je ook kon proberen grote hoeveelheden ontbijtkoek te eten zonder kauwen.
Ik had geen ontbijtkoek in huis. Wel beschuit. Ik at drie droge beschuiten en de graat bewoog geen millimeter van zijn plaats.

Ik overwoog te doen wat ik altijd doe als ik iets voor iets sta dat te groot voor me is: naar bed gaan en mijn ogen sluiten in de hoop dat het probleem zichzelf de volgende ochtend heeft opgelost. Alleen: zou ik wel in slaap kunnen vallen? Bij elke slikbeweging voelde ik de graat prikken. En zo’n graat gaat natuurlijk zwerven. Voor je het weet doorboort hij in je slaap je slokdarm. Of gaat hij overdwars in de je luchtpijp liggen, zodat je de volgende ochtend niet eens meer wakker kunt worden.

Ik googlede verder. Pindakaas, las ik. Ik doorzocht de keuken op pindakaas, en andere dikke, vette smurrie. Het enige dat ik vond was de makreel. Vet, en dikke smurrie. Ik pakte een stuk, controleerde het grondig op graten en stak het in mijn mond. Slikte zonder te kauwen. Ik slikte nog een paar keer om het zeker te weten. Het prikte niet meer. De vis had zijn eigen graat mee naar beneden genomen. Op een of andere manier vond ik dat wel zo logisch.

vrijdag 29 november 2013

Vrienden

Ik zag een documentaire over the Velvet Underground uit 1986. Er is niemand die Velvet Underground zo mooi kan zeggen als John Cale, met zijn keurige Britse accent, maar dit terzijde. Alle leden van de band leefden nog en werden geïnterviewd in de documentaire. Wat opviel is dat ze allemaal nogal vadsig waren geworden - op Lou Reed na. Ook keek vrijwel iedereen boos, hoewel niemand zich negatief over de anderen uitliet en er ook niet werd gesproken van ruzies of vetes. Nico werd samen met Sterling Morrison geïnterviewd, wat pas na een aantal shots bleek, toen de camera uitzoomde en Morrison in beeld kwam. Nico vertelde iets, en hij keek alsof hij dacht: Tja, maar jij hebt er ook nooit iets van begrepen.
Alleen Moe Tucker was uitgesproken vrolijk. De andere bandleden zag ze niet meer, zei ze. Alleen Lou Reed nog, soms. Ze vertelde hoe ze na het uiteengaan van de Velvets in haar eentje doorging met liedjes maken, en toen ze vond dat de tijd rijp was om een plaat op te gaan nemen, voorzichtig platenlabels begon te bellen. Ze wilde ze uitleggen wie ze was, Moe Tucker van the Velvet Underground, ‘maar ik kon niet eens mijn zin afmaken, toen ik zei: Met Moe Tucker, reageerden ze al van: Ben jij het echt?’ Ze had verwacht dat niemand wist wie ze was, dat ze zelfs nooit van the Velvet Underground zouden hebben gehoord.

Tegen het einde van de film zit John Cale onderuitgezakt in een stoel met een gitaar op schoot. Hij kijkt strak in de camera en zingt een liedje van zichzelf.
If you grow tired of the friends you make
Never ever turn your back on them
Say they were the best of times you ever had
The best of times with the thoughtless kind.

Ik kende het nummer al, en tegelijkertijd hoorde ik het nu voor het eerst.

dinsdag 26 november 2013

De erfenis van Alice

Het kan allemaal wel wat minder. Tientallen euro’s per maand betaal ik voor zaken waar ik nauwelijks gebruik van maak. Digitale televisie terwijl ik amper tv kijk. Een duur Vodafone-abonnement terwijl die flashy telefoon allang is afbetaald. Mobiel internet terwijl ik buiten deur louter wifi (ww). Een inboedelverzekering bij de bank terwijl die elders veel goedkoper is. Om over die zorgverzekering nog maar te zwijgen. Ik wil helemaal geen homeopathie. En waarom heb ik in godsnaam een rechtsbijstandverzekering die me beschermt tegen gedwongen ontslag? Een doorlopende reisverzekering als ik doorlopend thuis zit? Ik zet alles om. Het scheelt me ettelijke euro’s per maand. Waarom heb ik dit niet eerder gedaan?

Ik weet wel waarom. Vanwege Alice.

Vroeger, toen internet en telefoon nog een zaak waren van KPN en KPN alleen, en Nuon het monopolie had op gas en elektra, had je geen keuze. Het was simpel en overzichtelijk, maar niet perse goedkoop.
Toen er op een goeie dag nieuwe aanbieders aan de horizon verschenen, aanbieders met namen die klonken als een wasmiddel van de Aldi of een stad in Ijsland, was ik een van de eersten die overstapte.
Een naam zegt niet alles.

In mijn omgeving dachten ze daar anders over. Kijk toch uit, zeiden ze, en: Alice? Who the fuck is Alice?
Maar ik dacht slim te wezen. En vooral goedkoop uit. Ik zette alles om.
Dat heb ik geweten. Oxxio sloot de buurman aan in plaats van mij. Bij Tele2 viel het internet steeds uit, en bleef ik gewoon abonnementsgeld betalen terwijl ik allang had opgezegd. Online zei: het ligt aan uw telefoon, mevrouw, goeiedag. En bij Alice stoorde gewoon alles.
Toch ben ik vandaag overgestapt. Op alle denkbare gebieden. Met klamme handen typte ik mijn gegevens in, met een bonkend hart klikte ik op Akkoord.
‘Weet je nog, Alice?’ zei een vriend toen ik hem opbelde om het te vertellen. Daarna viel de verbinding weg. De dure 3-in-1 UPC-verbinding.

Nu zit ik weer bij KPN en Nuon. Ik had geen ander alternatief. Nuon is de enige die stroom levert in mijn gebied. Online heeft geen analoge televisie. Tele2 bleek me niet meer te accepteren als klant omdat ik een keer had staan schreeuwen aan de telefoon. En Alice schijnt inmiddels niet meer te bestaan.
Zo bleek het allemaal toch nog simpeler en overzichtelijker dan ik had gedacht.

Ik hou mijn hart vast.

maandag 25 november 2013

Ingrediënten

De schrijverseetclub was bijeengekomen in mijn huis. We aten, dronken en vertelden wat we zoal hadden meegemaakt. Veel maken de schrijvende eters eigenlijk niet mee. Op eentje na, die maakt aan de lopende band dingen mee. Dingen met lijken en psychopaten, en altijd gewoon op straat of bij Albert Heijn.

Eén keer ging de schrijverseetclub geesten oproepen. Het glaasje waarop we onze vingers hadden gelegd schoof alleen naar hem toe. Telkens opnieuw. Alsof de geesten wisten dat ze met hun verhalen bij hem moesten zijn.

Maar nu bevatte zijn verhaal geen lijk en ook geen psychopaat. Wel een poedel, een asielzoeker met een stifttand, een bidet en een paar blikken champignonragout. Het was een heel goed verhaal, vol spanning, drama, onverwachte plotwendingen en merkwaardige personages.
‘Hier moet je een verhaal over schrijven,’ zeiden we toen het klaar was, ‘of nee, een boek.’
Toen zei een van ons: ‘Laten we er allemáál een boek over schrijven.’
Dat vond de rest een goed idee. Zes verschillende boeken over één verhaal.
‘Alleen heb jij dan wel een voorsprong, dat is niet eerlijk,’ zeiden we tegen degene die het verhaal had verteld.
Maar hij zei: ‘Ik weet veel te veel van die mensen, dat is juist een handicap.’
En dat was ook weer waar. Wíj hadden alleen die vier ingrediënten. Vijf, als je asielzoeker en de stifttand apart rekende. Daar kon je alle kanten mee op. Alle kanten.
Het was een topconcept. Waarom telkens nieuwe ingrediënten verzinnen? Een poedel, een asielzoeker met een stifttand, een bidet en een paar blikken champignonragout, meer had je niet nodig voor een verhaal. Dat zouden anderen ook weldra gaan inzien. Na publicatie van onze zes boeken zou het idee overal navolging krijgen. Eerst in eigen land, dan over de grenzen. The Great American Novel zou voortaan een poedel, een asielzoeker met een stifttand, een bidet en blikken champignonragout bevatten. De Nobelprijs voor de literatuur zou gaan naar de schrijver van een boek over een poedel, een asielzoeker met een stifttand, een bidet en een paar blikken champignonragout. Er zou een nieuwe stroming binnen de letteren ontstaan, afgekort: PASBC. Mindere schrijvers zouden proberen mee te liften op de hype. Literatuurwetenschappers zouden zich buigen over de archetypes van het genre. Er zouden tegenstromingen ontstaan.
En dan zou het, even onverwacht als het was begonnen, weer stoppen. Het was klaar, uitgemolken, tijd voor iets nieuws.
De schrijverseetclub bestond inmiddels niet meer. Zes boeken met dezelfde ingrediënten, van zes schrijvers die allemaal het oorspronkelijke idee claimden, daar was geen vriendschap tegen bestand.

vrijdag 22 november 2013

Gereedschapskoffer

Wat is dat toch met vrouwen? We spreken met minachting over mannen die niet koken, niet schoonmaken en geen luiers verschonen, maar weigeren klussen te doen die van oorsprong zijn terrein zijn. Althans, als we een relatie hebben. Als die relatie al een poosje het stadium van verliefdheid gepasseerd is. Zodra een vrouw wat langer een relatie heeft verandert ze weer in een hulpeloos kind. Kan niet klussen, heeft geen verstand van technische apparatuur, laat hem haar bankzaken doen – wat is dat toch? Zelfs de aanschaf van haar nieuwe telefoon of computer laat ze aan hem over. Want hij heeft er meer verstand van. Ook als hij er geen verstand van heeft.

Ik weet waar ik het over heb, ooit was ik net zo. Ging wel gezellig mee naar de Gamma, maar als er een spijker in de muur moest worden geslagen, ging ik op de bank Virginia Woolf liggen lezen. Ik had mijn mond vol van het feminisme, maar liet hém mijn financiën doen, mijn nieuwe telefoon kopen, mijn nieuwe computer, onze nieuwe tv. Als ik verdwaalde in een vreemde stad, keek ik niet op de kaart, maar belde Hem. Ik dacht er gewoon niet bij na. Ik was gestopt met nadenken. Ik was een kind geworden.

Toen ik na zeven jaar single werd kreeg ik een gereedschapskoffer van hem voor in mijn nieuwe huis. Hij had het beter door dan ik. Logisch, ik was al jaren gestopt met nadenken.

Ik leerde klussen, ik leerde mijn zaakjes regelen, ik leerde waar ik op moest letten als ik apparatuur aanschafte. En ik ontdekte dat er meer waren zoals ik. Vrouwen zonder relatie. Ze klusten zelf, wisten precies wat voor telefoon en computer ze wilden hebben, sloten zelf verzekeringen en hypotheken af. Ze wisten de weg.

Mannen zonder relatie zijn weer een heel ander verhaal, heb ik begrepen. Het schijnt dat die niks anders doen dan bier drinken en pizza eten in een zooi van rondslingerende kleren, tijdschriften, dvdhoesjes en vuile borden en glazen. Waarschijnlijk omdat ze weten wat ze te wachten staat in hun volgende relatie. Ze nemen het er nog even goed van.

woensdag 20 november 2013

Ontsnapping

Eén ding geleerd: roep nooit te hard dat alles al veel te lang goed gaat, want dat is de goden verzoeken. Dan gaat die opdracht waar je een maand van kon leven niet door, blijkt er inene geen geld meer op je rekening te staan en wordt je zo gekoesterde rust opeens verstoord door spoken uit het verleden. En het leven is al zwaar genoeg als je in de gevangenis zit.
Wat? O nee, dat is een televisieserie. Een serie waar je je in onderdompelde om aan de werkelijkheid te ontsnappen. Avond na avond, twee, drie afleveringen achter elkaar. Tot je in slaap valt – in die gevangenis. Droomt van die gevangenis. Verlamd van machteloze woede om het onrecht dat je is aangedaan, want je bedoelde het alleen maar goed toen je een grap maakte over het smerige eten. Je was gewoon eerlijk toen je de medegevangene die dacht dat ze een lijntje had met Jezus, vertelde dat je niet gedoopt kon worden, omdat je niet geloofde. Kon jij er wat aan doen dat de kokkin je grap hoorde? Dat die godsdienstwaanzinnige je als de duivel is gaan zien, en je dood wil hebben? Je bent bang in je slaap. Je bent eenzaam. Je hebt het idee dat niemand je begrijpt.
En je hebt het zo koud. Maar dat komt waarschijnlijk omdat je al dertien jaar in de sneeuw van de Himalaya ligt, je lichaam en je sneeuwpak nog intact, maar bevroren tot op het bot. Niemand hoort je hulpgeroep. Ze noemen de grot waar je voor ligt naar de kleur van je laarzen, het wordt een herkenningspunt voor andere klimmers. Verderop liggen er nog een paar. Een man die twintig jaar geleden even uitrustte tegen een hoop sneeuw. De hoop sneeuw is verdwenen, hij zit er nog steeds. Een vrouw met een beertje naast zich, iemand heeft een vlag over haar heen gedrapeerd, zodat niemand haar van pijn en angst vertrokken gezicht hoeft te zien. We zijn hier voor ons plezier, hoor.
Maar Geza verstoort de rust in de groep met zijn gestook. Hij hangt de vermoorde onschuld uit, beschuldigt Jan van complotjes smeden, terwijl hij zelf niks anders doet. Anna is al niet veel beter. Ze hoeft toch niet zo gemeen te doen tegen Paulien, die dan niet de slimste of de snelste is, maar het allemaal goed bedoelt.
Kunnen ze haar er niet gewoon uit stemmen met z’n allen?
Kunnen ze jou er niet gewoon uit stemmen?
Alleen, waar moet je dan heen?

maandag 18 november 2013

Gebonk

Ik lag net in bed toen er boven mijn hoofd gebonk klonk. Alsof iemand een voetbal op de vloer liet stuiteren. Het was half twaalf ’s avonds. Ik trok het dekbed over mijn kop, wachtend tot het zou stoppen. Maar het duurde wel erg lang. Soms klonk het even harder, dan weer zachter. Een ritmisch gebonk. Zeker een half uur was het al bezig, misschien drie kwartier. Moest ik een sms'je sturen met de vraag of het wat zachter kon? Maar misschien kwam het niet van boven, maar van opzij. En dan maakte ik onbedoeld iemand wakker.

Ik opende mijn ogen en bleef in het donker naar het plafond staren. Opeens was het stil. Ergens werd een wc doorgetrokken.
Toen begon me iets te dagen.

Urenlang lag ik te luisteren naar het gebonk. Ik zakte weg, werd wakker, zakte weer weg, en besloot op te staan. Ze waren nog steeds bezig. Of alweer. Dat kon toch niet? Wie hield het zo lang vol? Woede wisselde zich af met medelijden voor de vrouw die dit moest ondergaan. Die de volgende dag niet meer zou kunnen lopen. Maar het medelijden met mezelf was toch wel het grootst.
Ik liep de gang in om een glas water te pakken. Het bonken werd luider. De deur van de woonkamer stond op een kier. Toen ik hem openduwde voelde ik dat ik iets zwaars wegduwde. Het gebonk was gestopt.

Opeens wist ik het weer. Voordat ik ging slapen had ik het raam opengezet. Om te voorkomen dat de kamerdeur open zou waaien, had ik er een zware aardewerken schaal achter gezet. Door de tocht had de deur de hele nacht tegen de schaal staan bonken.
Ik dacht aan mijn benedenburen, sloot het raam en ging terug naar bed. Gloeiend van schaamte.


zondag 17 november 2013

Corned beef

‘Alsjeblieft.’ De jongen zet een kop koffie voor me neer.
Ik zit aan een grote lege tafel. Naast me op de vloer zit een geknielde man met een schildpaddenkop. Zijn grote teen steekt door een gat in zijn sok. Ik doe alsof ik niet onder de indruk ben. Alsof ik dagelijks dit soort taferelen zie.
‘Wil je suiker?’ vraagt de jongen. Ik knik.
As hij wegloopt buig ik voorover, naar het wezen met de schildpaddenkop. De handen zijn levensecht, zelfs van dichtbij. Ik werp een blik over mijn schouder. Achter me is de vloer opengebarsten. Een verwrongen gezicht dringt zich een weg naar buiten.
De jongen zet een suikerpot op tafel. ‘23 is ze pas. Net van de academie. En nu al dit soort dingen maken.’ Hij knikt naar het pakket dat ik op tafel heb gelegd. ‘Laat eens zien?’
Ik peuter de plakbandjes op de vuilniszak los, schuif de lijst voorzichtig uit het bubbeltjesplastic.
‘Ze is in 99 overleden, hè?’
‘97, dacht ik.’
Hij googlet het. ’97, inderdaad.’ Hij klapt zijn laptop dicht.
‘Ik heb geld nodig,’ zeg ik, ‘anders zou ik hem niet verkopen. Crisis hè.’
‘O, maar niet in de kunstwereld. Ja, kleine namen, die verkopen niet, maar de grote namen…’ Hij laat zijn blik even rusten op het werk dat ik heb meegebracht. ‘Je wilt niet weten wat voor bedragen daarvoor wordt betaald. Er wordt voor miljarden gekocht. Miljarden.’ Hij zucht. ‘Maar dat zijn geen mensen zoals wij natuurlijk. Dat is een heel andere league. Die heeft ook last van de crisis, maar een miljoentje meer of minder voelen ze echt niet.’
Ik kijk naar het fotowerk in de lijst. Diana van Rob Scholte, dertien jaar geleden gekocht in tijden van welvaart. Nu is het crisis. Voor mij dan.
De deur gaat open en de galeriehouder komt binnen, in elke hand een boodschappentasje. Hij haalt een blik corned beef uit een van de tassen en geeft het aan de jongen. Die trekt het sleuteltje van het deksel en begint het blik open te ritsen. Het vlees dat tevoorschijn komt is roodbruin.
‘Corned beef,’ zegt de jongen, met een overdreven Engelse uitspraak.
‘Of zoals ze hier zeggen kornètbief.’ De galeriehouder lacht naar me. Dan werpt hij een blik op de foto. Zijn lach verdwijnt. ‘Ik dacht dat je het over de telefoon over een schilderij had.’
Ik kan me niet herinneren dat ik dat heb gezegd. Diana, had ik gezegd, in de overtuiging dat de galeriehouder wist waarover ik het had.
Hij schudt zijn hoofd. ‘Nee, dit is niks waard nu. Honderdvijftig euro hooguit.’
Ik kijk naar Diana. Ze lacht afwezig voor zich uit.
‘Maar die andere galeriehouder zei…’
‘Ik ben eerlijk. Over zes, zeven jaar is het wel weer wat waard. Je ziet er nog jong uit, daar kun je wel op wachten.’ Hij pakt zijn boodschappentassen op. Ik kom ook overeind.
‘Kijk uit!’ roept hij verschrikt.
Ik slaak een gil. Uit de vloer steekt een hand met een opgestoken middelvinger. 23 jaar oud. Net van de academie.
Ik stop Diana terug in de vuilniszak en ga naar huis.

donderdag 14 november 2013

Exquise

Altijd als ik op Facebook foto’s zie van prachtig gecomponeerde maaltijden, gezond, gevarieerd en kleurrijk bovendien, moet ik denken aan de vrouw die meedeed aan een kookprogramma waarin ze andere kandidaten moest zien te overtuigen van het feit dat zij een chefkok was. Of van het feit dat zij de chefkok níet was, dat weet ik niet meer precies.
Nadat ze haar medekandidaten aan een perfect gedekte tafel een aantal exquise gerechten in verschillende gangen had voorgezet, was het tijd voor het nagerecht. Ze zette een kuipje mascarpone op tafel, pakte de broodplank en legde er een suikerbrood op. ‘Ik had wel iets ingewikkelds kunnen maken, maar dit is gewoon mijn lievelingstoetje,’ zei ze terwijl ze een dikke plak suikerbrood afsneed en daar een kwak mascarpone op liet vallen.
Ik weet niet waarom het me zo is bijgebleven. Misschien omdat ik ook wel eens exquise gerechten bereid, die gezond, gevarieerd en kleurrijk zijn bovendien. En omdat ik daarna vaak een Snickers uit de kast pak, of twee, of drie. Of een zak chocopepernoten. Of gewoon een beschuit met pindakaas en hagelslag maak.
Dat doen jullie ook, dat weet ik zeker. Alleen zie ik dat nooit op Facebook terug.

dinsdag 12 november 2013

Gekanteld

Toen ik een maand vaste verkering had stuurde mijn moeder me naar de huisarts voor de pil. De huisarts vroeg of ik een regelmatige cyclus had. Ik wist niet wat dat was, dus knikte maar wat. Ik wilde niet dat hij zou denken dat ik nog maar een kind was.
Eerst onderzocht hij mijn borsten op de aanwezigheid van verdachte knobbeltjes, daarna zou hij een inwendig onderzoek uitvoeren. Mijn moeder had me verteld dat hij dat elk half jaar deed, tijdens controles. ‘Hij is een beetje ouderwets,’ had ze gezegd, ‘hij denkt dat dat nodig is.’
Ik ging op de onderzoekstafel liggen. Hij vroeg me mijn knieën op te trekken. Ik dacht dat hij bedoelde met mijn voeten in de lucht, en schopte de bril van zijn neus.
Met een rood hoofd raapte hij zijn bril van de vloer. ‘Je hebt een gekantelde baarmoeder,’ zei hij, ‘vroeger dachten de mensen dat je dan geen kinderen kon krijgen, maar in Afrika woont een stam waarvan alle vrouwen een gekantelde baarmoeder hebben, en die hebben heel veel kinderen.’
Ik knikte. Ik wilde geen kinderen, maar dat zou nog wel veranderen, volgens mijn moeder.
De huisarts ging achter zijn bureau zitten en schreef een recept voor me uit, waarna ik en mijn gekantelde baarmoeder naar huis vertrokken.
Thuis vertelde ik mijn moeder over de kanteling. ‘Dan geven ze je een keizersnede als je bevalt,’ zei ze. Ik wilde zeggen dat ik toch nooit zou bevallen, maar ik wist wat haar reactie zou zijn, dus hield ik mijn mond. Wel dacht ik: de natuur heeft zo zijn eigen manier om dingen op te lossen.
Jaren wachtte ik tot die kinderwens zich zou gaan opdringen, maar dat gebeurde niet, ik wilde enkel katten. En toen ik weer eens met opgetrokken knieën (nu op de juiste manier) op een onderzoekstafel lag, bleek ook van een gekantelde baarmoeder geen sprake.

vrijdag 8 november 2013

Oneven

De muzikant ligt languit in de deuropening, zijn benen nog in de gang, zijn hoofd op mijn deurmat. Ik slaak een gil.
Hij had me gevraagd de kamer in te gaan en pas te komen als hij me had geroepen.
Hij tilt zijn hoofd op. ‘Dit zag ik dus.’
‘Jezus.’
‘Ik kwam thuis vannacht en wachtte op de lift, maar die kwam maar niet, dus besloot ik de trap te nemen. Op de eerste verdieping zag ik twee schoenen uit de lift steken. Toen ik dichterbij kwam bleek er een man in de lift te liggen.’
‘Dood?’ Ik denk aan de messenwerpster van een paar weken terug.
Hij schudt zijn hoofd. ‘Dronken.’
‘Languit?’
‘Ja, zo. Nee wacht.’ Hij sjort zijn broek naar beneden tot halverwege zijn kont en legt zijn hoofd weer op de mat. ‘Zo.’
‘We wonen in een gekkenhuis,’ zeg ik. ‘Wij zijn de enige normale bewoners. Thee?’
Hij knikt en krabbelt overeind.
‘Voorzichtig!’ zeg ik. ‘Het is een oneven dag.’
‘O ja,’ zegt hij, en loopt in vijf, perfect afgemeten stappen naar de kamer.

dinsdag 5 november 2013

Ritalin

We zijn met zes surveillanten. We hebben allemaal een strategische positie ingenomen. Er zitten tweehonderdvijftig studenten in de zaal, maar we letten vooral op elkaar. Als een van ons in beweging komt en langzaam tussen de tafeltjes door loopt, volgen de anderen hem met argusogen. Als hij tot stilstand is gekomen en een andere positie heeft ingenomen duurt het niet lang of een ander van ons komt in beweging. Ook die loopt nu, in hetzelfde lage tempo langs de tafels. We ontwijken elkaars blikken.
Het is koud in de ruimte, maar de studenten dragen T-shirts en hebben rode hoofden van de warmte.
‘Ritalin,’ had een van mijn schrijfcursisten de vorige avond gezegd, ‘alle studenten slikken tegenwoordig Ritalin om beter te kunnen presteren.’
‘Snuiven, niet slikken,’ zei een ander.
En weer een ander zei: ‘Niet alleen studenten, het hele zakendistrict van Londen draait op Ritalin. Anders houden ze het niet vol, die veertienurige werkdagen.’
Ik laat mijn ogen langs de studenten gaan, probeer de Ritalinsnuivers te ontdekken, maar weet niet precies wat de signalen zijn.
Iemand hoest. Ik heb zin om ook te hoesten, zomaar, om de stilte te doorbreken. We moeten nog anderhalf uur. Ik probeer buikspieroefeningen te doen zonder dat iemand het ziet.
Een van de surveillanten komt in beweging en begint aan een ronde langs de tafels. Straks ben ik aan de beurt. Ik heb nog niet gelopen. Ik probeer in te schatten wat het beste moment is om in beweging te komen, maar telkens verstrijkt het moment dat ik uitkies zonder dat ik in beweging kom. Elke opdracht die mijn hersens naar mijn spieren sturen strandt halverwege. Tot er een heleboel goeie voornemens liggen samen te klonteren, ergens in dat gebied tussen drang en daad.
Een surveillant pakt een stapel kladpapier van de docententafel en deelt die uit aan studenten die dat willen.
Shit, dat had ík natuurlijk moeten bedenken. Ik heb nog geen enkel initiatief genomen. Ter compensatie sla ik mijn armen over elkaar en ga extra streng kijken.
Achterin de hoek zit een surveillant steeds verder weg te zakken, blik op de grond gericht. ‘Hé!’ wil ik schreeuwen. Gewoon, om te zien wat het effect is. Ritalin werkt als speed bij mensen die geen ADD of ADHD hebben. Wat gebruikte ik toen ik nog studeerde? Koffie. Ritalin bestond nog niet. Ik kijk op de klok. Er zijn drie minuten verstreken sinds de laatste keer dat ik keek. Ik heb het koud. Wat als ik hier een dansje zou doen, heel kort maar, zou iemand daar dan iets van zeggen? Zouden een van de andere surveillanten het speciale noodnummer bellen, en zou ik dan worden afgevoerd? Of is daar meer voor nodig?
Ik zou eens een verhaal moeten schrijven over mijn neiging tot sabotage als een manier om controle te krijgen op dingen.
‘Nog tien minuten,’ klinkt het door de microfoon.
Ik voel opeens mijn benen in beweging komen.

zaterdag 2 november 2013

Ongerust

‘Ik weet niet wat het is,’ zeg ik tegen de vriendin die op bezoek is. We drinken verse muntthee en eten er een stuk spinazie-geitenkaasquiche van de bakker bij. ‘Ik voel me al zo lang goed.’
Ze kijkt even op. ‘Gelukkig, bedoel je?’
Ik trek een vies gezicht. ‘Nah. Maar misschien is het wel zoiets. Neem nu dit huis.’
‘Het is een heel mooi huis.’ Ze kijkt opnieuw bewonderend rond.
‘Dat bedoel ik. Elke dag denk ik: jezus, wat heb ik een mooi huis, wat heb ik het getroffen. En het gaat allemaal alleen nog maar mooier worden. De buurt, alles, zó mooi.’
‘Ja, het wordt echt mooi.’
‘Maar ik kan alleen maar denken: wanneer stopt het? Het gaat al veel te lang goed. Toen er een psychotische bewoner met een mes begon te zwaaien was ik bijna opgelucht. Hè hè, dacht ik, nu gaat het mis. Misgaan ken ik, met misgaan kan ik omgaan. Dan weet ik wat ik moet doen. Brieven schrijven, boos worden.’
‘Ja, dat kan je.’ Ze knikt.
‘Maar nu zit ik toch een beetje van, wat is de volgende stap? Zelfs mijn financiële situatie…’
‘Och ja…’ Ze houdt haar hoofd scheef en kijkt me medelevend aan.
‘Maar het is helemaal niet zo erg! Ik durfde al weken niet op mijn rekening te kijken omdat ik dacht dat er bijna niks meer op stond. Elke keer als ik pinde dacht ik: nu lukt het niet meer. Maar gisteren keek ik op mijn rekening, en wat denk je? Er stond veel meer geld op dan ik dacht. Niet veel, maar genoeg. Gewoon genoeg.’
‘Jee.’
‘En niet alleen dat, er komen steeds nieuwe opdrachten binnen. Ik had dat kut uitzendbaantje helemaal niet hoeven aannemen.’
‘Dat kut uitzendbaantje dat je nog leuk blijkt te vinden ook.’
‘Precies!’
‘Misschien moet je iets forceren,’ zegt ze, ‘zodat je er weer grip op krijgt. Iets kapot maken of zo.’
Ik kijk naar het theeglas in mijn hand, en laat het vallen. Het komt met een klap neer, rolt een stukje verder en blijft dan liggen. Ongebroken.

donderdag 31 oktober 2013

Autoriteit

Ik sta voor de klas. Niet als docent ditmaal, maar als surveillant. Some one’s gotta bring home the bacon, zou Andy Warhol hebben gezegd, en omdat ik de enige thuis ben, moet ik dat doen. Ik moet vooral letten op spiekers. Ik heb veel gespiekt vroeger, ik ken alle trucs nog. Maar er schijnen tegenwoordig veel ingenieuzere methodes te bestaan. Er bestaat zelfs een website met de beste spiektips. Dat hoorde ik allemaal op de training, die plaats vond in een bedompt zolderkamertje van een uitzendbureau. Er stonden glazen op tafel en bakjes met melk en suiker, maar we kregen niks te drinken. Wel heel veel informatie over andere surveillanten die zomaar waren weggelopen en nooit meer waren teruggekomen. Dat was dus niet de bedoeling.
Ik was het ook niet van plan. Ik neem mijn werk serieus, ook al betaalt het maar een schijntje van wat ik gewend ben betaald te krijgen. Ik heb een jasje aangetrokken. Mijn strenge bril opgezet. Dat laatste is ook nodig, want zonder die bril zie ik niet verder dan anderhalve meter. Ik loop door de klas, langzaam, met mijn armen over elkaar. Het tapijt dempt mijn voetstappen. Er gaat een enorme autoriteit van me uit, dat voel ik. Meer dan nog dan wanneer ik les geef. Dan is er altijd wel een student die met me in discussie gaat. Die twijfelt aan wat ik zeg. En dan heb ik het nog niet eens over de saboteurs die mijn autoriteit proberen te ondermijnen. Hier mag niemand iets zeggen zonder mijn toestemming. Als ze iets willen vragen moeten ze hun vinger opsteken. Dan loop ik naar ze toe en mogen ze op fluistertoon iets vragen. Mits het belangrijk is. Af en toe kijkt er iemand op en vangt mijn blik. Dan kijk ik niet weg, ik kijk strak terug. Met een blik die zegt: ik heb je wel door, mij neem je niet in de maling. Ik ben de surveillant from hell. Maar hoe hard ik ook loer, hoe zacht ik ook rondsluip, ik zie niemand spieken, hoor niemand praten. Dat is toch wel een teleurstelling.

maandag 28 oktober 2013

De anekdotes

Ik had een gruizig cassettebandje van een concert van Berlin. Met een heel lieflijke en huiveringwekkende uitvoering van Caroline Says II. Ik vond het op zolder, geen idee wie het daar had neergelegd. Geen idee ook wie de zanger was. Maar ik draaide het tot de cassette lange lussen bruin tapelint uitbraakte (die ik met behulp van een potlood weer op de spoeltjes draaide).
Later kocht mijn vriendin de Bananenplaat. We hadden niet veel geld en maar een paar platen. Als ik kwam zei ze: ‘De Bananenplaat of een andere?’ Meestal werd het dan de Bananenplaat.
Door de plaat maakten we kennis met Andy Warhol. We gingen naar een Warhol-tentoonstelling in het Boymans van Beuningen. Ze draaiden er zijn films. Chelsea Girls, Camp, en die waar we voor gekomen waren: The Velvet Underground & Nico – A Symphony of Sound. Het museum bleef de hele nacht open. We werden gek van de slaap en de harde houten stoeltjes, maar wilden niet naar huis. The Velvet Underground, The Factory, alle personages eromheen, het was een soort soap from hell. Fascinerend tot en met, en met een ijzersterke soundtrack.

We lazen in Oor hoe Andy Warhol tegen Lou Reed zei: ‘Schrijf eens een liedje over iemand die echt verdorven is.’ ‘Hoe bedoel je?’ vroeg Lou. ‘Nou bijvoorbeeld iemand die zo verdorven is dat hij iemand met een bloem slaat.’
Het werd een anekdote die we op feestjes vertelden.

We lazen dat het huilende kind op The Kids in een kast werd opgesloten zodat zijn gehuil en geschreeuw kon worden opgenomen.

We lazen dat Lou een jongenshoer was toen hij jong was. En hoe het tussen hem en Nico zat. En tussen hem en John Cale. En tussen hem en Warhol.
‘Lou Reed got married and didn’t even invite us. I hate Lou, I really do,’ schreef Andy Warhol in zijn dagboeken, en Lou Reed zong de regels samen met John Cale toen Warhol overleed, op de plaat die tot een van mijn allerlievelings is gaan behoren.

Ik bleef hem volgen toen hij een bril met een draadstalen montuur ging dragen. Toen hij platen maakte die minder bijzonder waren. Toen hij optrad in het Haags concertgebouw, waar het publiek op stoelen zat en de lichten na drie kwartier aangingen voor de pauze. Er komt vanzelf wel weer iets moois, dacht ik. En dat was ook zo.

Ik zag the Velvet Underground toen ze weer samen kwamen voor een reünietour. In Straatsburg. Als voorprogramma van U2. Alsof ik in een teletijdmachine heen en weer werd geschoten door de tijd. Ik wilde sceptisch zijn - ik had besloten dat ik dat was. Maar toen Reed en Cale tegenover elkaar plaatsnamen, met gitaar en viool, en overgingen tot iets dat nog het meest leek op een duel, stond het kippenvel op mijn armen.

Ik maakte een profiel aan op een social media site onder de naam Venus in Furs. Op borrels werd het afgekort tot VIF. ‘Hé Vif, nog iets drinken?’ Ik kreeg privé berichten van mensen die dachten dat ik into SM was. Van de song hadden ze nooit gehoord. (Ik kocht bij Blokker een melkopschuimer van het merk Severin. Ze hadden een hele serie.)

Voor elke gelegenheid een liedje.
There’s a bit of magic in everything and some loss to even things out.

vrijdag 25 oktober 2013

Oehoe

Het duurde even voordat ik het hoorde, voordat ik het echt hoorde, bedoel ik. Of misschien was het er eerder gewoon niet. Het klinkt als iemand die zacht fluitend uitademt in zijn slaap. Het klinkt ook als de oehoe van een uil in de verte.
Maar dat kan het onmogelijk zijn. Het klinkt elk halfuur, om kwart voor en om kwart over, en het zijn er altijd vier. Vier oehoe’s of vier uitademingen. Probeer een mens of uil maar eens zo ver te krijgen.

Misschien is het er overdag ook, maar dan vergeet ik eraan te denken. Ik hoor het pas als ik in bed lig en alles om me heen stil is. Ik spits mijn oren en blijf doodstil liggen wachten. Als ik op de wekker zie dat het bijna zo ver is, wil ik een kussen tegen mijn oren duwen.

Maar dan hoor ik het niet, en op een of andere manier is het belangrijk dat ik het hoor.

Het is erger dan de buurman die we de troubadour noemen. Hij zingt met lange uithalen en ramt daarbij op een gitaar, het liefst om half twaalf ’s avonds. De troubadour kan ik sms’en als het me te dol wordt. Niet dat het veel uitmaakt, maar hij weet in elk geval van mijn bestaan. Dit geluid is anoniem. Het kan van alles zijn en het trekt zich niks aan van mij. Voor zo ver ik weet, weet het niet eens van mijn bestaan.
Ondraaglijk.


dinsdag 22 oktober 2013

Stroom

Je komt net onder de douche vandaan als de stroomt uitvalt. Je eerste reactie is er een van opluchting: in elk geval is niet je computer kapot. Je denkt: wat een rust geeft dat eigenlijk, geen e-mail, geen Facebook in de ochtend. Je denkt: laat ik eens gaan stofzuigen, afwassen, een was draaien. O nee, dat kan niet, daar is stroom voor nodig. Op de gang beginnen de buren zich te roeren. Er moet er een met de fiets naar beneden, maar de lift werkt natuurlijk niet. Een ander moet de hele dag weg, wat als zijn vriezer ontdooit? Je denkt: ik ga me er niet druk om maken, ik kan me prima aanpassen. Zie? Ik ben helemaal ontspannen en mezelf. Je verschoont het bed, doet een spelletje met de kat. Je lust er wel een kopje koffie bij. O nee, kan niet.

Omdat je niet kunt werken ga je maar boodschappen te doen. Buiten schijnt de zon. Op je dooie akketje fiets je naar de winkelstraat, want waarom zou je haast maken? Als je te snel terug bent, is er misschien nog geen stroom, en moet je met je boodschappentassen over de trappen naar vier hoog. Je hebt nu wel heel erg trek in koffie. Op de hoek van de straat zit een Coffee Company, maar je houdt niet van de Coffee Company. Aanstelleritus vind je het, al die rare namen voor een kopje koffie. Dus fiets je door. Je ziet een café met een zonovergoten terras. De koffie komt met een stukje zelfgebakken boterkoek erbij. Dit had je allemaal moeten missen als er geen stroomstoring was geweest.

Dan rijden er vier lijkwagens voorbij, en je denkt opeens weer aan de schrijver die overleed. Ergens denk je nog steeds dat het een grap is. Mensen van 35 horen niet te sterven. Ergens vind je het ook ongepast dat je zoveel aan hem denkt, alsof je je hem toe eigent, want zo goed kende je hem niet. Andere mensen hebben meer recht op zijn herinnering, vind je.

De laatste keer dat je hem zag noemde hij je per ongeluk Sara. Je verbeterde hem niet, omdat je hem aardig vond en niet op een vergissing wilde wijzen. Hij was een van de weinige mensen die altijd op je afstapte op borrels. Meestal moet jij naar de mensen toe. Je weet niet precies hoe dat werkt, er zijn mensen die het zich kunnen permitteren te wachten tot er mensen op ze afstappen, maar jij bent niet zo iemand. Of misschien wacht je niet lang genoeg, stap je zelf te snel op mensen af.
Je wil er iets over schrijven, maar durft niet op je telefoon te typen, want de batterij is bijna leeg. Er zit een pen in je tas, maar geen papier. Wel een papieren zak met kippenbouten. Je vindt het bonnetje van de slager en schrijft daarop. Op een of andere manier voelt het allemaal niet als jouw leven. Dan besef je dat je al de hele tijd in de je-vorm schrijft.

zaterdag 19 oktober 2013

Girlfriend in a coma

Of je rent of langzaam loopt door de regen, maakt niet uit, heb ik eens begrepen, je vangt dezelfde hoeveelheid druppels op. Het klinkt onlogisch en daarom is het waarschijnlijk waar. Toch heb ik altijd het idee dat je minder nat wordt naarmate je sneller gaat. Normaal ben ik nogal een schijtlijster op de fiets, maar als het regent fiets ik keihard, zonder op het andere verkeer te letten. Ik vlieg door rood, met dicht geknepen ogen door de make-up die erin loopt, mijn handvaten zijn glibberig, mijn voetzolen slippen over de pedalen. Vanuit mijn ooghoeken zie ik het gebeuren. Een auto ramt me in mijn flank, ik ga onderuit en schuif een paar meter over het natte wegdek.

Ik land zacht, en als ik mijn ogen open lig ik in een bed in een kamer die ik niet ken. Om me heen staan mensen op me neer te kijken. Ik herken ze, ze lijken op mensen die ik ken, maar dan anders. De huid van hun gezicht is gaan hangen, alsof hij aan het smelten is, en ze hebben waterige blikken. Er zijn kinderen bij die ik niet ken, en jonge mensen die me vaag doen denken aan kinderen die ik ooit kende.

Er begint me iets te dagen.

Ik kijk rond, op zoek naar iets met een datum erop, een jaartal het liefst, en op hetzelfde moment denk ik aan mijn kat, die natuurlijk al heel lang geen eten heeft gehad, zelfs haar waterbakje zal inmiddels droog staan. Maar waarschijnlijker is dat ze dood is, en mijn woning ontruimd wegens een te grote huurachterstand. Want opeens weet ik dat ik hier al jaren lig.

Dat alles gaat door me heen als ik door regen rijd, maar het weerhoudt me er niet van om zo hard mogelijk door te fietsen.

woensdag 16 oktober 2013

Dokter T

‘Goedemiddag.’
Dokter T zit als een boeddha achter zijn bureau en steekt zijn hand naar me uit. De hand is zacht en vlezig, de vingers sluiten zich nauwelijks om mijn hand. Met deze hand heeft hij me geopereerd. Trefzeker, daar ben ik van overtuigd.
‘Hoe gaat het?’ vraagt hij. Hij kijkt me niet aan.
‘Prima.’ Ik ga zitten, leg mijn tas neer, trek mijn jas uit. ‘Ik heb eigenlijk nauwelijks last gehad de afgelopen weken. Ja, het gaat goed.’
Hij knikt, nauwelijks merkbaar. Hij draagt zijn witte jas, hoewel er niks te opereren valt vandaag.
Zijn assistente rommelt wat door de mappen op zijn bureau, en dan door de mappen op de kast achter hem. ‘Even het dossier halen,’ zegt ze, en loopt de deur uit.
Ik ga rechterop zitten. ‘Er kwamen vorige week een paar hechtingen naar buiten, kleine stukjes. Die heb ik zelf afgeknipt, ik hoop dat dat niet erg is.’
‘Hm,’ zegt dokter T. Maar het kan ook de vloer zijn die kraakt.
‘Het dossier van mevrouw Groen is zoek,’ hoor ik de assistente op de gang zeggen.
‘O, mijn dossier is zoek,’ zeg ik lacherig.
Dokter T reageert niet. Hij zit doodstil, zijn blik gericht op een punt schuin achter me. Het is alsof hij slaapt met zijn ogen open. Ik zoek een punt op de muur achter hem en richt mijn ogen erop.
Minuten verstrijken. Buiten toetert een auto. De klok aan de wand zoemt. Ik moet plassen, maar durf niet op te staan.
Op YouTube staat een filmpje waarin dokter T zijn kwaliteiten aanprijst. Dat was vernederend voor hem, vermoed ik, maar het moest van de kliniek. ‘De tijden zijn veranderd,’ hadden ze gezegd, en: ‘Iedereen doet het.’
Ik kijk naar de dokter. Zijn linkerarm rust op het bureaublad, zijn rechterhand streelt de onderarm. Er gaat een onverwachte tederheid van uit.
Dan komt de assistente weer binnen, zwaaiend met het dossier. ‘Hij lag niet waar het hoorde te liggen.’
‘Dat is dom,’ zegt dokter T.
‘Héél dom,’ zeg ik. Ik schrik er zelf van.


maandag 14 oktober 2013

Zwart

Ik durf het nu wel te zeggen, ik was vroeger bang voor Zwarte Piet. Die duivelse clown met zijn takkenbos en die zak waarin je naar Spanje werd ontvoerd als je niet braaf was geweest (en wie was dat nou wel?).
Elk jaar ging ik met mijn ouders mee naar de intocht van Sint Nicolaas in Amstelveen, en elk jaar stond ik weer met klamme handen in de massa te wachten tot ze dichterbij kwamen, stilletjes hopend dat geen van de Pieten voor me stil zou blijven staan en zijn enge witte ogen op me zou richten.
Dan maar geen snoep.
Gelukkig wilden alle kinderen vooraan staan, en had mijn moeder ons geleerd niet voor te dringen.

Als Sinterklaas en zijn knechten (want dat was het woord toch echt) onze school bezochten zat ik misselijk van ellende in mijn bank te wachten tot ze onze klas binnen vielen om ons te bekogelen met pepernoten. Menig sinterklaasviering lag ik thuis ziek in bed.
Onschuldig volksvermaak, ammehoela.

Dat Zwarte Piet een neger was, wist ik, want met zijn dikke krulhaar, zijn zwarte toet en dikke rode lippen leek hij precies op de afbeeldingen van negers in kinderboeken. Het verhaal over die schoorsteen, dát vond ik ongeloofwaardig. Wie kan er nou door een schoorsteen?
Dat de Surinaamse kinderen in onze straat geen sinterklaas vierden, vond ik, kortom, héél verstandig.

zaterdag 12 oktober 2013

Vrijdagavond

De pizzeria zit bomvol, en die iets verderop ook.
‘Geen probleem, er zitten er hier heel veel!’ roept mijn vriendin boven het gekletter van de regen uit. We passeren een eetcafé met biefstukken en een dagmenu. Binnen is plaats, maar we hebben de smaak van pizza in ons hoofd, en die laat zich niet makkelijk verjagen. Dus lopen we verder tot we weer een pizzatent zien.
Binnen is het bomvol. Het ziet er bovendien niet uit als een pizzeria, maar als een hip café vol jonge mensen die heel blij zijn dat het vrijdagavond is. Achterin staan een paar tafels. Daar eten mensen pizza.
‘Heb je plaats?’ brullen we boven de herrie uit naar de enige man achter de bar.
‘Bijna!’ Hij lacht naar ons. Zijn gezicht staat stijf van de stress. Hij wijst ons een plekje aan de bar, schenkt een glas wijn voor ons in en zegt dat hij ons zal waarschuwen als er een plekje vrij komt.
‘Dat doet hij niet,’ zegt mijn vriendin.
‘Nee.’
We persen ons tussen de mensen aan de bar en drinken wijn. In de hoek staan twee klanten op. Ik draai me om en lach breed naar de barman. Hij lacht terug en wijst twee andere gasten de tafel toe.
‘Die kwamen later binnen dan wij,’ zeg ik tegen mijn vriendin.
‘Kom,’ zegt zij, ‘we drinken ons glas leeg en dan gaan we ergens anders eten.’
Net als we op willen staan roept de barman: ‘Ja! Een tafel voor jullie! Hollen!’
We struikelen over onze tassen en paraplu’s, vechten ons een weg door de mensen heen, slaan in het voorbijgaan een paar glazen van tafel, roepen nog snel een bestelling naar de bar en ploffen tenslotte uitgeput aan een tafeltje ter grootte van twee A4’tjes. Het geroezemoes hangt als een enorme zwerm insecten boven ons hoofd. We voeren op schreeuwende toon een gesprek. Intussen houdt mijn vriendin nauwgezet de bewegingen in de gaten van de enige persoon in de bediening.
‘Daar is hij met onze wijn, meteen die pizza’s maar bestellen?’
‘Ik weet nog niet welke ik wil.’
‘Maakt niet uit!’ Mijn vriendin grijpt de jongen bij zijn arm en roept op goed geluk twee namen van pizza’s.

Dan begint het wachten. Af en toe duikt de jongen van de bediening even op. Telkens zonder pizza. Hij hurkt bij het tafeltje van de meisjes naast ons voor een gesprek over wat zo te horen gemeenschappelijke vrienden of kennissen zijn. Achter ons vertrekt een gezelschap. Er komt een ouder stel in regencapes binnen dat rechtstreeks op het lege tafeltje afstevent, en gaat zitten. Aan de bar zitten nog zeker een stuk of zes wachtenden, maar niemand let op.
‘Ik heb honger,’ zegt mijn vriendin.
‘We hadden brood moeten bestellen,’ zeg ik, met een jaloerse blik op de meisjes naast ons die plukjes trekken van een focaccia.
We schenken onszelf nog eens bij, want gelukkig hebben we een fles besteld.
Eindelijk arriveert er een pizza. Eentje. Hij is voor de meisjes naast ons.

Tijd verstrijkt. Dan duikt, vanuit het niets, de jongen op met twee pizza’s.
We schieten rechtop. Voor niks. De pizza’s zijn voor het stel met de regencapes.
‘En wij?’ zeg ik, de jongen mijn stralendste lach toewerpend.
Ook zijn lach is stralend. ‘O ja. Er is iets misgegaan met de bestelling, maar het komt goed.’
We schenken onszelf nog eens in. De fles is bijna leeg. Mijn vriendin vertelt een verhaal. Ik vang slechts flarden op, het kost teveel inspanning om haar woorden te scheiden van die van de mensen om ons heen. Nog meer tijd verstrijkt. Dan arriveren onze pizza’s.
‘Is dit wat we hebben besteld?’ vraag ik mijn vriendin. Die haalt haar schouders op. Het is eten.

Minutenlang kauwen we in stilte. Dan legt mijn vriendin haar bestek neer.
‘Ik kan niet meer.’
‘Zit je vol?’ Er ligt nog een halve pizza op haar bord.
Ze schudt haar hoofd. ‘Ik ben doodmoe.’
We rekenen af en gaan naar buiten, waar het nog steeds plenst. Maar we klappen onze paraplu’s niet uit.

donderdag 10 oktober 2013

Oud

Het was zaterdagnacht en ik zat in een auto. Als bijrijder, dus ik had alle tijd om om me heen te kijken. We reden door de binnenstad, en voor ik het wist bevonden we ons in mijn oude buurt. Het trof me, zo vertrouwd als het oogde. De straatverlichting die alles vuilgeel kleurde, de groepjes mensen op straat, de Albert Heijn. De toegang tot mijn vroegere straat. Snel doorrijden, dacht ik, straks stap ik per ongeluk uit.

Ooit werd ik, niet geheel onverwacht, maar wel tegen mijn zin, aan de kant gezet door een geliefde. Op zaterdagochtend nam ik altijd de tram naar zijn huis, en elke zaterdagochtend na dato moest ik daaraan denken als ik langs die tramhalte kwam. Ik wist precies wat hij op dat moment aan het doen was, wat voor muziek er opstond, hoe het rook in de keuken. Ik keek naar de tramhalte en dacht: stel dat ik gewoon de tram pak naar zijn huis, aanbel en de trap op loop. Als ik doe alsof het de normaalste zaak van de wereld is, gaat hij dat misschien ook geloven. We kunnen doen alsof het allemaal niet gebeurd is.

Voor het omgekeerde was ik nu bang: dat ik opeens zou vergeten dat ik hier niet meer woonde. Dat ik naar mijn oude huis zou lopen, de cafégasten van mijn trapje zou jagen en naar binnen zou gaan. Het huis zou me niet verraden, mijn sleutel paste nog op het slot, misschien lag er zelf nog post voor me op de trap. Pas als ik in de koude, lege woning zou staan zou ik me realiseren: ik woon hier niet meer. Maar dan was het al te laat. Dan kon ik niet meer terug.

dinsdag 8 oktober 2013

Middeltje

In het gangpad met de schoonmaakmiddelen werd ik aangesproken door een al wat oudere man. Hij droeg een broek die iets te groot was, en witte gympen met een dikke zool eronder. ‘Mevrouw,’ zei hij voorzichtig. ‘Ik zoek een middeltje om de oven mee schoon te maken.’
Blijkbaar zag ik eruit als iemand die verstand had van zaken. In elk geval van schoonmaakzaken. Ik veerde op.
‘Er bestaan speciale spuitbussen met ovenreiniger.’
De man aarzelde. ‘Ik zoek eigenlijk dat middeltje uit de reclame, dat eh, hoe heet het.’
Ik keek naar het schap. Er stonden heel veel schoonmaakmiddelen, sommige kende ik uit de reclame, andere niet. Spuitbussen ovenreiniger zag ik zo snel niet.
‘U kunt de oven ook gewoon schoonmaken met heet water en afwasmiddel. Of citroen. Dat doe ik zelf altijd.’
De man begon om zich heen te kijken.
‘Of anders,’ herinnerde ik me, ‘een bakje ammoniak in de oven zetten, dat een paar uur laten staan, dan laat het vuil zich zo verwijderen.’
De man had zich al half afgewend.
‘Ik vraag het die meneer daar wel,’ zei hij. In de zool van zijn gympen zat een lampje dat oplichtte toen hij wegliep.

vrijdag 4 oktober 2013

Woede

Ik was niet voorbereid op de boosheid. Een slechte nacht, ja, die had ik verwacht, en dat ik me de dag daarna misschien niet op mijn werk zou kunnen concentreren, daar was ik wel een beetje van uit gegaan. 's Morgens pleegde ik de telefoontjes die gepleegd moesten worden. Daarna ging ik de stad in om een pakje op te halen, een pakje waar ik achteraan had gebeld. Ja, het was aangekomen. Dus toen het meisje achter de balie, amper twintig jaar oud met grote bruine ogen, vertelde dat er geen pakje was, dat ik later maar moest terugkomen, was niet alleen zij, maar ook ik verbaasd over de felheid van mijn reactie.

Ook fantaseerde ik toen ik de flat uit kwam, en op de plek stond waar buurvrouw L. met een mes was belaagd, dat ik een stuk hout pakte dat bij het vuilnis lag en de belaagster ermee op haar kop sloeg. Met al mijn kracht. Ik zag haar liggen, op haar buik, armen en benen gespreid, en ik zag mezelf nogmaals uithalen, met hout, handen en voeten. Woedend, om wat ze ons heeft afgenomen. Het gevoel dat je veilig bent in je eigen huis.
Buurvrouw L. moet lachen als ik het haar vertel.

woensdag 2 oktober 2013

Mes

‘Ze wachten op versterking,’ zegt de muzikant, ‘ze durven niet met z’n tweeën naar binnen.’ We staan op zijn balkon, ik op blote voeten, in een haastig aangetrokken joggingbroek. Ik stond onder de douche toen hij belde. Beneden op straat staan twee politieagenten.
‘Ze konden het niet vinden, het staat niet in hun TomTom.’
Ik heb net het hele verhaal aangehoord, in flarden, zoals het gaat met dit soort verhalen, je moet het zelf in de juiste volgorde zetten. Ik lachte, geloof ik. Tot het woord mes viel.
De agenten beneden staan met het slachtoffer te praten. Ik buig over de balkonrand en knijp mijn ogen tot spleetjes.
‘Is dat buurvrouw L?’
De muzikant kent buurvrouw L. alleen uit mijn verhalen. Buurvrouw L. was de eerste die ik hier leerde kennen. We nemen ons nu al maanden voor een keer thee bij de ander te gaan drinken, maar tot nu toe is het bij sms’jes en Facebookberichten gebleven.
Hij beschrijft haar voor me.
‘Ja,’ zeg ik, ‘dat is haar.’
Ze was op weg naar de sportschool, weet hij. Toen kwam de gekkin achter haar aan. De gekkin woont in onze flat. Ze schreeuwt tegen onzichtbare vijanden. Hoer! Maar vanavond kreeg de vijand een gezicht. Het gezicht van buurvrouw L. Ze passeerden elkaar voor de deur, even raakten hun schouders elkaar. De gekkin knapte. Ze sloeg met haar vuisten op buurvrouw L. in, en trok toen een mes. Hoer!
Buurvrouw L. wist te ontkomen, maar haar fietsband werd aan flarden gesneden. Ze vertelt het later in het trappenhuis, waar we wachten tot de politie de gekkin heeft ingerekend. Die laat zich gedwee afvoeren. Buurvrouw L. gaat met de agenten mee naar het bureau. En dan is het weer stil in het gebouw.
Ik ga mijn woning binnen, zet thee, maar laat de tv uit staan. Ik stuur buurvrouw L. op het bureau een sms’je. Buiten klinken sirenes. Ik blijf doodstil zitten luisteren, maar ze rijden door – natuurlijk rijden ze door, ze kennen ons adres niet.
Ruim twee uur later (‘Het was druk op het bureau, iets met voetbal.’) staat buurvrouw L. voor mijn deur. Nog steeds met haar sporttas, en een acht pagina’s tellend proces verbaal bij zich. Belediging, mishandeling, poging tot doodslag, het staat er allemaal in.
Ik zet de waterkoker aan, pak kopjes uit de kast. Eindelijk drinken we samen thee.
‘Ik ben echt heel blij met mijn huis,’ zegt ze, ‘ik woon hier zo fijn.’
‘Ja,’ zeg ik, ‘ik ook.’

zondag 29 september 2013

Barneveld

Onderweg naar het station word ik aangesproken door een meisje dat vraagt waar de snelweg is. Ze draagt een bril en heeft puistjes op haar voorhoofd.
Ik vraag waar ze precies moet wezen bij de snelweg.
‘Ik moet naar België liften.’ Ze praat met een Vlaamse tongval.
Ik denk aan de Utrechtse Brug, aan liftbordjes met Breda, Antwerpen of Brussel erop. Aan stokbroden die uit rugzakken steken. Aan open gedraaide autoraampjes, aan wind die rukt aan haren.
Ik wijs haar hoe ze lopen moet en noem alle punten die ze onderweg zal passeren, tot en met de konijntjes die ze niet meer zal zien omdat ze tegen de tijd allang in België is. Ik rek tijd. Wacht! wil ik roepen. Ik ga met je mee! Ik heb kartonnen dozen thuis, ik heb een dikke stift!
Maar ik zeg niks en loop verder, richting station, waar ik melk koop voor in de koffie. Het plan was vandaag de hele dag te gaan werken.

Als ik met een pak melk in mijn tas terug naar huis loop, word ik aangeklampt door een vrouw op een fiets. Ik schat haar een jaar of tachtig. Op haar stuur zit een kaart in een houder. Ze vraagt me waar het Amsterdamse bos is.
‘O jee,’ zeg ik, ‘dat is nog wel een eindje.’
Ze blijft me aankijken. Haar ogen staan helder.
‘Die kant op,’ zeg ik, en ik wijs haar de richting waar ik het meisje op heb gestuurd.
‘Daar kom ik net vandaan,’ zegt ze.
‘Het is wel de kortste weg.’
Ze maakte geen aanstalten om te keren.
‘Maar u kunt ook rechtdoor, en dan bij de brug links en bij de kruising weer links, maar dat is wel een flink stuk om.’
‘Dat geeft niet,’ zegt ze, ‘ik kom uit Barneveld en de zon schijnt.’
Ik kijk haar na als ze wegfietst. Dan loop ik terug naar huis, langs het water, dat schittert en druk bevaren wordt, over een open stuk met opstuivend zand, tussen twee panden in aanbouw door, waar het vreemd genoeg altijd naar campinggas ruikt.
Thuis open ik mijn postvak. Er zit een vakantiekaart in, maar hij is niet voor mij bestemd.

donderdag 26 september 2013

Zwart

In het zakje Indische satésaus van de Toko zitten zwarte korrels. Er zitten ook bruine korrels in, van verschillende grootte, maar de zwarte heb ik geloof ik niet eerder gezien. Misschien zijn ze lichter dan de bruine korrels en daarom bovenop beland. Ze hebben in verhuisdozen gelegen, zijn door elkaar geschud in een verhuiswagen en daarna meerdere keren verplaatst.
Of het zijn…

Nee. Het zakje zat dichtgeplakt met plakband, geen muis die erin kon. Ik pak een droge korrel uit het zakje, ruik eraan, en leg hem op mijn tong. Hij is bros en smaakt naar niks. In elk geval niet naar poep. Ik leng het poeder aan met water, breng het aan de kook. De bruine korrels lossen langzaam op, de zwarte blijven bovenop drijven. Het zijn natuurlijk gedroogde kruiden. Zwarte peper, maanzaad, weet ik veel. Maanzaad? Ik steek een vinger in de pindasaus. Hij smaakt verrukkelijk. Ik pak een pak rijst uit de kast. Ook dat zit dichtgeplakt met plakband. Ik verwijder het plakband, open het pak, en dan het zakje dat erin zit. Een dikke laag zwarte korrels bedekt de rijst. Het is witte rijst, geen granenrijst. Ik kan geen enkel excuus bedenken.
Ik open alle aangebroken verpakkingen die uit mijn vorige huis zijn meegekomen. De suiker. Het zelfrijzend bakmeel. De pannenkoekenmix. De risottorijst. De maïzena. Grote hoeveelheden zwarte korrels.

Nadat mijn spullen in de verhuiswagen waren geladen, bleken er overal over de vloer van mijn oude huis sporen van muizenkeutels te lopen. Dikke zwarte lijnen waarmee ze hun looproutes hadden gemarkeerd. Muizen zijn volledig incontinent, zei de dame van de GGD die ik belde over de enorme aantallen muizen in mijn huis. Ook zei ze dat muizen door openingen van een paar millimeter konden. Maar dat leek me overdreven.

De satésaus borrelt. Het water loopt me in de mond. Zou je ziek worden van muizenkeutels? Ook als ze al maanden oud zijn, bros en verdroogd?
Ik zet het pannetje op het aanrecht en ga op een stoel zitten. Besluiteloos.

maandag 23 september 2013

Holly Hobbie

De hele avond dacht ik: ik moet hier iets over schrijven, dit is een onderwerp voor mijn blog. Maar iets origineels kon ik niet verzinnen. Kim van Kooten kwam op, las een stuk voor uit het eerste boek. Tja, dacht ik, en verder niks. Daarna kwam Jacob Derwig op, die een stuk voorlas uit het tweede boek, en het moet gezegd, hij las en zong mooi, maar verder had ik er niet echt iets over te zeggen. Behalve dan dat mannen geen broeken zouden moeten dragen waarvan ze voor- en achterzakken volproppen met portefeuille, telefoon, sleutelbossen, woordenboeken en pakken koffie, zoals mannen soms doen. Maar dat heeft niks met Donna te maken. Donna die me toch minstens één anekdote zou moeten kunnen opleveren.

Ze verscheen en profil, achter een verlicht scherm, alleen haar silhouet zichtbaar, en het was het silhouet van Holly Hobbie. Ook haar stem had iets kinderlijks. Ik vergat te luisteren naar wat ze voorlas. Toen kwam ze achter het scherm vandaan, een meisje in de jurk van haar moeder en de schoenen van haar vader. Een klein schilderijtje. Ze keek naar de grond toen ze werd toegesproken door de uitgever. Maar toen ze opkeek, de zaal in, zag ik Madonna. Een popster.

Ze werd geïnterviewd, en ik dacht: opletten, een grote schrijver aan het woord, nu komt je anekdote. Maar de enige anekdote die bleef hangen was dat ze met de hand schreef (waarna ze de hoogte van de stapel volgeschreven notebooks voor dit boek aangaf, een meter ongeveer), en dat ze de Overtoom een onheilspellende straat vond, waar iedereen natuurlijk hard om moest lachen. Net als om de Nederlandse woorden die ze probeerde uit te spreken. Draadjesvlees, haha. Ze wist trouwens nog steeds niet wat draadjesvlees was. Ze was vegetariër.

Op de borrel stond ze een paar meter bij ons vandaan, en als ik zeg een paar, bedoel ik twee, niet tien. Heel benaderbaar. Maar ik zou niet hebben geweten wat ik tegen haar moest zeggen. ‘Dag mevrouw Tartt, ik ben geloof ik de enige in Nederland die De kleine vriend destijds helemaal heeft uitgelezen, en wel in een week.’
Dat was leuk voor mij, maar vast niet bijzonder leuk voor haar om te horen.
Ik dacht aan de lezing van Bret Easton Ellis die ik ooit bezocht, met een vriend die hem na afloop een bijl overhandigde. Dat was nog eens een anekdote. Maar Donna Tartt overhandig je geen bijl. Dat slaat nergens op.

Na afloop fietste ik naar huis met twee andere schrijvers. Ze vertelden goeie anekdotes, maar ook die hadden allemaal niks met Donna te maken.

vrijdag 20 september 2013

Natte hond

De lange trage zomer is voorbij, er ligt een webredactieklus, het lesgeven is weer begonnen, op meerdere locaties dit keer, de agent is terug van zwangerschapsverlof, er moet een subsidieaanvraag worden geschreven, en dan mailt een journalist van een tijdschrift of ze me mag interviewen over mijn favoriete apps en gadgets, en ik denk: ik ben niet iemand van apps en gadgets, maar ik mail terug dat het goed is, leuk, alleen niet vandaag en ook niet morgen, en dan hoor ik niks meer. Er is een borrel ter opening van het nieuwe seizoen, of een borrel ter ere van de opening van het nieuwe seizoen, een borrel in elk geval. Het is koud en er is eten, maar het voorgerecht is gazpacho, en mijn handen zijn zo verkleumd dat ze alleen warme soep kunnen vasthouden. Er zijn verhalen, zoveel verhalen dat het later wordt en later, en als ik naar huis wil gaan regent het, wat zeg ik, het giet. Ik laat mijn fiets staan en loop naar de metro, beurtelings vooruit getrokken en teruggeduwd door mijn paraplu, totdat die het gevecht staakt, binnenstebuiten klapt en slap blijft hangen. Voor de metro-ingang is een rood rolluik dichtgetrokken, ik loop naar de volgende ingang, ook die ziet rood, ik vraag een bleke jongen met pupillen als speldenknoppen of hij weet waar de metro, en hoe en waarom niet, en hij zegt: bus. Hij zegt: aan de overkant komt een bus. Aan de overkant staan heel veel mensen in een veel te klein bushokje, en als de bus komt is die weliswaar verlengd, maar ook volgeladen en het ruikt er naar natte hond. Ik doe wat ik in Afrika deed als ik urenlang in een matatu zat, tussen twee paar dikke billen ingeklemd, ik tune uit, ik ben hier niet. De bus spuugt ons allemaal uit op het station, ik vind op de tast een metro, de deuren klappen open, dicht, open, dicht, alsof ze naar adem snakken, het is maar één halte, mijn paraplu is dood, ik klappertand een liedje.Thuis is alles nat, maar ik doe alleen mijn jas uit, drink thee met de muzikant, ben te moe om naar bed te gaan. De volgende ochtend haal ik mijn fiets op, maar hij staat er niet meer, hij staat ergens anders. Ik trap, trap, trap en vind de muzikant bij een loket waar ze hem een verklaring omtrent goed gedrag geven, dat wil zeggen, als justitie het goedkeurt, maar daar maken we geen grapjes over. We lopen naar het einde van de gang waar we een gesprek hebben met een cultuurmakelaar die zelf ook niet blij is met die titel, maar iedereen heet nu eenmaal makelaar hier. Hij vindt dat we een goed plan hebben, dat vinden we zelf ook, maar het is niet aan ons, het zijn de anderen die erover moeten beslissen. We drinken koffie en eten een tosti die gemaakt en geserveerd worden door mensen die we voorzichtig ‘verstandelijke beperkt’ noemen, ja, zo mag je dat noemen, toch? De tosti is lekker en de koffie valt bijna om als hij op tafel wordt gezet, maar toch net niet.
‘s Avonds is er feest, maar niet voor mij. Ik hang. Op de bank. Met een kloppende kop en een tranende neus.
Wanneer is het weer zomer?

dinsdag 17 september 2013

Chinees

De bel ging. Ik verwachtte geen bezoek. 'Hallo?' zei ik in de hallofoon (want daarom heet dat ding zo).
Een blikkige stem antwoordde: ‘Hondenbelasting.’
‘O,’ zei ik. ‘Eh, wat wilt u precies?’
Ik zag onmiddellijk een personage uit Donald Duck voor me, een kwaaie eend met een grote geldbuidel voor zijn borst.
‘Ik kom bij alle bewoners controleren of ze een hond hebben.’
Het klonk plausibel. Een nieuwe buurt met veel groen, nieuwe bewoners, de Amstel naast de deur, dan neem je een hond.
Ik keek naar beneden, naar de poes die om mijn benen draaide.
‘Ik heb geen hond,’ zei ik. Het klonk alsof ik loog.
‘Geen hond?’ vroeg de kwaaie eend.
Ik zweeg.
‘Marieke, ik ben het!’ klonk het, en toen pas herkende ik de stem als die van een goede vriend.
Ik lachte, veel te hard, riep dat ik dat heus wel had geweten, en drukte op de zoemer van de deur.
Drie, vier minuten had ik. Dan zou hij boven zijn, lachend naar binnen lopen. Drie, vier minuten om me een houding aan te meten, om te verhullen hoe dom ik me voelde. Omdat ik er wéér was ingestonken.
Hoe lang is een Chinees. Op een gegeven moment wist ik dat je gewoon ‘ja’ moest zeggen, maar waarom, daar had ik geen idee van. Je zei ‘ja’ om te voorkomen dat je werd uitgelachen.
Maar dat van die duim die uit een vuist steekt, dat dat niet je neus is, dat weet ik inmiddels.

zondag 8 september 2013

Dubbel

‘Ik kom je waarschuwen,’ zegt de tekenaar. Ik sta buiten, waar de rokers staan, de meesten van ons hebben voorgelezen, of moeten nog, het gaat de hele avond door, in meerdere zalen, verhaaltjes van twee minuten. Nauwelijks wat gehoord heb ik, alleen maar mensen gezien, ‘Hee hoi, hoe laat ben jij? O, dan kom ik kijken.’ Een reünie, een warm bad, en dan volgt er onverwacht een waarschuwing. Iets in de stem van de tekenaar alarmeert me inderdaad. Ik drink al de hele avond Spa, maar heb opeens behoefte aan wijn.
‘Wacht even,’ zeg ik, en ga binnen een glas halen. De tekenaar staat er nog als ik terugkom, ook dat alarmeert me.
‘Je weet toch die column van dingetje in de krant, waar ik de illustraties bij maak,’ zegt hij.
Ja, ik weet die column van dingetje. Die gaat over seks en drugs, en nog meer drugs en nog meer seks. Dat is het enige waar het over gaat. Als je ‘seks’ vervangt door ‘hardlopen’ en ‘drugs’ door ‘pindakaas,’ blijft er geen column over, heb ik eens tegen iemand gezegd.
Ik zeg het nu niet.
‘Jij zit erin maandag,’ zegt de tekenaar.
‘Ik zit erin maandag.’
‘Ja, als een van zeven erotische schrijfsters.’
Het eerste waaraan ik denk zijn de zeven dwergen. Wat zijn erotische schrijfsters?
‘Knappe schrijfsters die over seks schrijven,’ zegt de tekenaar.
Dat klinkt niet heel… erg. Niet iets om me voor te moeten waarschuwen. Behalve dan dat ik nauwelijks over seks schrijf. Eén boek, daarin heb ik over seks geschreven. Een paar seksscènes, meer niet. Een boek van een willekeurige mannelijke schrijver bevat al meer seks dan dat ene boek van mij. Maar goed. Als dat alles is.
‘Je wordt dubbel gepenetreerd.’
‘Wat?’
‘In die column. Vandaar dat ik dacht, ik zeg het vast, dan komt het maandag misschien niet zo hard binnen.’
Verkeerde woordkeuze, denk ik.
‘Maar ik heb je gespaard,’ zegt de tekenaar vertrouwelijk. ‘Ik heb jou niet getekend.’
‘O.’ zeg ik. ‘Nou, bedankt. Denk ik.’

zaterdag 7 september 2013

Steiger

We zijn de stad uit gereden, over de dijk naar het pittoreske dorp en daar de steiger afgelopen tot het uiterste puntje, waar je alleen nog water ziet. Er staan twee stoelen en een tafeltje, speciaal voor ons. Het is nog vroeg. We drinken koffie en kijken naar het water. Drie, wat zijn het, tjalken? varen loodrecht op ons af. Op de voorste staat een man te zwaaien en te schreeuwen, maar we verstaan niet wat hij zegt, en hebben geen zin ons er druk over te maken.
‘Nou, toen zei ik dus…’ zegt mijn vriendin.
‘Aye!’ klinkt het in de verte.
We kijken weer naar het water. De man op de boot maakt een wegwezengebaar naar ons.
‘Ga jij maar weg,’ schreeuwt mijn vriendin.
Vanuit het café komt een man de steiger op. ‘Is die boot van jullie?’ vraagt hij ons. Hij wijst op de luxe motorboot die voor ons aan de steiger ligt.
Mijn vriendin en ik kijken elkaar aan, blijkbaar zien we eruit alsof we de eigenaar van zo’n boot kunnen zijn. We schudden ons hoofd. De man vertrekt weer weg. Even later komt er een stel van middelbare leeftijd aan. Ze stappen aan boord en beginnen gehaast de touwen los te maken. Aan boord van de tjalken, die nu stilliggen, staat een stuk of twintig mensen roerloos toe te kijken.
‘VMBO’ers,’ zegt de man van het café tegen ons.
‘Wat?’
‘VMBO’ers, die zitten toch overal?’
We reageren niet. Misschien betekent VMBO’ers hier iets anders dan bij ons.
‘Overal,’ herhaalt de man, ‘in de Blokker, in het Kruidvat, overal VMBO’ers. Ze snappen niks als je ze wat vraagt.’
We knikken voorzichtig. Dan herinner ik me iets. ‘Niet bij de Hema,’ zeg ik, ‘het personeel van de Hema is echt heel goed.’
De man kijkt me aan met toegeknepen ogen. ‘Maar ze mogen niet zo’n ding op hun kop. Zo’n hoofdding, dat mogen ze niet bij de Hema.’ Hij spuugt in het water.
De tjalken leggen aan, vlak voor onze neus. Weg uitzicht. Twintig mensen met spierwitte armen en benen komen van boord, vormen een file op de steiger.
We zoeken een rustiger plekje, op een bank aan het begin van de steiger. Ik ga zitten en val met bank en al achterover. Een van de poten is doormidden gebroken.
‘Je hebt een bredere steiger nodig,’ zeggen we tegen de man van het café.
‘Heb ik drie jaar geleden al aangevraagd,’ zegt hij, ‘maar de gemeente vergadert liever over hangjongeren.’
Op de dijk komt een lange sliert kinderen in gele hesjes op slingerende fietsjes voorbij. Klingelend met hun bellen.
‘Kom,’ zegt mijn vriendin, ‘we gaan naar huis.’

maandag 2 september 2013

Verzonnen

Wiens idee het was weet ik niet meer, maar het leek ons een ‘leuk’ experiment. Een dagboek bijhouden in de derde persoon, en elkaar de stukken te sturen.
We deden alsof het niet intiem was, de ander je dagboek laten lezen. We deden er professioneel over, we waren schrijvers. Als we het bespraken hadden we het over stijl en structuur, niet over De Dingen Die We Nu Van Elkaar Wisten. We waren vooral geïnteresseerd in het experiment. Van de ik een hij of zij maken, maakte dat nu echt zoveel verschil? Ja, dus. We maakten de dingen mooier dan ze waren. De personages kregen meer glans. We brachten een verhaallijn aan, verzonnen een plot. Een verhaallijn en een plot, kom daar maar eens om in de werkelijkheid.

Ik luisterde naar liedjes van de muzikant, en dacht aan het verhaal dat hij me de avond daarvoor had verteld. De liedjes werden er mooier van, en dat zei ik hem. Hij zei: ‘Maar die liedjes zijn al van lang daarvoor, die hebben er niks mee te maken.’
Dat had ik kunnen weten, sterker nog, ik wist het. Maar blijkbaar had ik ervoor gekozen het te vergeten.

Op tv zag ik een interview met Karl Ove Knausgard die vertelde dat hij nooit meer fictie zou schrijven. In deel 2 van zijn autobiografische romancyclus schrijft hij: ‘Het lukte me niet meer te schrijven, het ging niet, bij elke zin stuitte ik weer op die ene gedachte: maar dit is toch iets wat je gewoon hebt verzonnen. Het heeft geen waarde. Wat verzonnen is heeft geen waarde.’

Het dagboekexperiment is gestopt. Het werd te intiem. Althans, dat denk ik, we hebben het er nooit over gehad.

dinsdag 27 augustus 2013

Champagne

We hebben stokbrood, aïoli, tapenade, olijven en kipkluifjes. We vieren dat het eindelijk stil is. De heipalen, de enorme trucks, de monsters van machines, ze zijn allemaal vertrokken, de bouwvakkers erbij. Voor ons ligt een kale zandvlakte. Wat er is, zit ondergronds, onzichtbaar.
De muzikant zet de champagne op de balkontafel.
‘Het is echte!’ roep ik.
‘Van een platenmaatschappij gekregen, een jaar of zo geleden.’
‘Toe maar!’ Ik schuif de fles naar hem toe. ‘Jij mag hem openmaken.’
Hij schuift de fles terug. ‘Nee, jij.’
‘Ik ben altijd bang dat de kurk in mijn oog vliegt.’
‘Ja, ik ook. Anders doe jij alleen het beginnetje.’
Ik wikkel de folie van de dop, draai het ijzerdraadje los. Over de zandvlakte beneden huppelen drie konijntjes. Voorzichtig plaats ik mijn duimen onder de kurk, te zacht om iets teweeg te brengen. Ik wend mijn gezicht af, wil net zeggen dat ik niet durf, als de dop moeiteloos uit de hals glijdt.
‘Geen plop?’ zegt de muzikant.
We kijken naar de dop, een afgeslankte versie van zichzelf.
‘Dat hoef niks te betekenen.’ Ik pak de fles op en schenk de glazen vol. De champagne ziet bruin en schuimt niet.
‘Hij is niet goed meer,’ zegt de muzikant.
‘Tuurlijk wel,’ roep ik, net iets te hard, ‘hij smaakt vast nog hetzelfde.’
Ik neem een slok. Het smaakt naar port met een heel klein beetje prik, maar dan viezer. Ik vraag me af of je ziek wordt als je er een heel glas van leeg drinkt, en dan nog een glas, tot de fles leeg is.
‘Zie je wel, niet goed meer. Ik gooi hem weg.’ De muzikant komt overeind en pakt de fles beet.
‘Niet doen,’ fluister ik. ‘Dat brengt vast ongeluk.’
Maar hij is al weg. Binnen hoor ik het klokkende geluid van champagne in de gootsteen.
De konijntjes zijn opeens verdwenen.

zondag 25 augustus 2013

19

We wilden op vakantie naar Italië. Omdat we geen idee hadden hoe we dat aan moesten pakken, besloten we naar de ANWB te gaan. Dat had de vader van mijn vriendin geadviseerd. Bij de ANWB was het druk. We pakten een boek op over Italië, bladerden door naar de index en kozen de bovenste plaatsnaam: Alassio.

Een paar weken later zaten we in de trein naar Alassio. Het was een lange reis met een ingewikkelde overstap in Milaan. Dat ik nu nog steeds weet dat het Italiaanse woord voor perron binario is, komt door die reis.

Tegen de avond arriveerden we in Alassio. De camping lag pal aan het strand. We zetten de tent op en luisterden naar het gekabbel van de golven. Maar we sliepen amper of we schrokken wakker door een gigantisch kabaal. Pal achter de camping bleek een spoorlijn voor goederentreinen te liggen. Pas tegen de ochtend werd het stil.

Er stonden veel jongeren op de camping in Alassio. Elke avond maakten we een kampvuur op het strand. We dronken lauwe Lambrusco. De Italianen maakten spaghetti met knoflook en olie. Er was een Finse jongen die zijn gezicht wit poederde en lipgloss droeg. Hij zei dat zijn bijnaam ‘Giggling Chaos’ was, maar dan in het Fins. Hij had foto’s van zichzelf bij zich die hij uitdeelde.
Er waren twee Duitse broers met een heel blond zusje, dat ze met hun leven bewaakten. Er waren zes Twentse motorrijders. Er was een Italiaanse jongen die telkens zei: ‘Thank you for the fire, the Unforgettable Fire.’ Hij was naar een optreden van U2 geweest en wilde me er alles over vertellen. GianCarlo heette hij. ‘s Nachts in zijn tentje zei hij: ‘Ik doe alsof ik dood ben, en dan mag jij alles met me doen.’ Ik luisterde naar het denderen van de goederenwagons, en toen hij sliep sloop ik terug naar mijn eigen tent.

We lagen hele dagen op het strand. We werden steeds bruiner, behalve Giggling Chaos, die bleef spierwit. De U2-fan verdween geruisloos. Er kwam een ambulance omdat iemand teveel had gedronken. Ik leerde het woord alcoholvergiftiging. De Duitse broers en de blonde zus vertrokken. De Finnen vertrokken. De Twentse motorrijders waren al weg. En toen vertrokken wij ook. De hele reis naar Nederland moesten we in het gangpad staan omdat we waren vergeten plaatsen te reserveren. Maar dat gaf niet, het gaf allemaal niets.

donderdag 22 augustus 2013

BAM

Het is stil. Voor het eerst in vier maanden – de weekends uitgezonderd – is het ’s morgens stil. We houden ons hart vast. Amsterdam die grote stad die is gebouwd op palen, en dat geldt ook voor het nieuwbouwproject voor onze deur. Zo’n honderddertig palen zijn er de afgelopen maanden ingeramd. Ze worden aangevoerd op lange, logge vrachtwagens die nauwelijks de bochten kunnen maken, en al het overige verkeer een kwartier lang ophouden. Er wordt een hotel gebouwd, torenhoog en geheel van glas. Het bouwbedrijf heet BAM, met hoofdletters. De enige juiste naam. Stipt om zeven uur worden we wakker gedreund. We trillen ons bed uit, trillen ons huis uit. We lopen in elkaar gedoken, met opeengeklemde kaken door de straat. Een hittegolf, maar de ramen blijven dicht, het balkon wordt ’s avonds pas betreden. Dan huppelen er alleen nog konijntjes over de bouwplaats.

Al weken wachten we op de laatste paal. Hij was ons drie weken geleden al beloofd, en vorige week, en afgelopen maandag. De muzikant legt een fles champagne koud voor als het zo ver is. Maar geen enkele deadline wordt gehaald.
We bellen BAM. De voicemail meldt dat het bouwvak is. Misschien hebben ze het niet gehoord, onze bouwvakkers, ze dragen geen oorbeschermers, als menselijke machines ploegen ze voort. Bikkels zijn het. Of gewoon domoren, wie zal het zeggen? Het is bouwvak, maar zij werken door, terwijl hun vrouwen thuis in de tuin, onder een parasol zitten te mokken. Binnen klieren de kinderen. De reizen naar Alanya zijn geannuleerd. ‘Wij vinden het net zo vervelend als jullie!’ schreeuwt de uitvoerder vanaf de bouwplaats door zijn telefoon naar ons.

En dan is het opeens stil. Het duurt even voordat we het door hebben. We worden nog steeds om zeven uur wakker, lopen nog steeds met opeengeklemde kaken door de straat. De bouwvakkers vertrekken, maar hun gehei zit nog in ons hoofd. In onze oren, onze spieren, onze reflexen, onze bedden en onze muren.
De champagnefles is nog steeds ongeopend.

maandag 19 augustus 2013

Eenoog

Ik lig languit op de tafel en denk aan ademen. Daar denk ik al de hele ochtend aan, dat ik moet ademen. Diep en rustig. Dat scheelt de helft.
‘Ik ga nu de pleisters eraf halen en de hechtingen verwijderen. Dat voelt niet prettig,’ zegt de dokter.
Ik voel het protest in me opborrelen. Zelf oplosbaar, had hij gezegd. De hechtingen lossen vanzelf op. De afgelopen week had ik ze een voor een voelen verdwijnen, met kleine felle prikjes, als elastiekjes die knapten. Dat waren toch de hechtingen?
Ik kijk de dokter aan. Hij kijkt niet terug.
Een kwartier eerder was hij in zijn witte jas de wachtkamer binnengekomen, ging twee stoelen bij me vandaan zitten en pakte een tijdschrift. Het leek me het beste maar een grapje te maken.
‘Moet u ook in de wachtkamer wachten tot ik aan de beurt ben?’
Hij keek even op, langs mij naar de muur. ‘Mijn assistentes zijn binnen nog even bezig met een patiënt.’
Toen ik even later binnen zat, begroette hij me vanachter zijn bureau alsof hij me nog niet eerder had gezien.
Nu staat hij over me heen gebogen. Aan de andere kant staat een assistente. Ze heeft een lui oog, en een heel klein schaartje in haar hand.
‘Alleen de knoopjes?’ vraagt ze aan de arts.
Ademen, denk ik.
‘Gaat het nog?’ De assistente kijkt me met één oog aan. Het andere kijkt schuin omhoog. Ik volg haar blik, naar het plafond. Haak mijn blik vast achter de ornamenten.
‘Mooi plafond,’ zeg ik.
‘Iedereen vindt het hier altijd zo mooi,’ verzucht de dokter, en knipt een knoopje door.
Ik denk aan het plafond van mijn tandarts, waar fotobehang van een duinlandschap op zit. Mijn tandarts die altijd als ik met mijn mond wijd open lig vraagt: ‘Zo, hoe gaat het met het schrijven?’
Zoiets zou deze dokter nooit vragen. Voor afleiding zorgen, dat moet ik zelf maar doen.
‘Tot volgende week,’ zegt Eenoog als ze me uitlaat, en even draaien allebei haar ogen mijn richting op.


woensdag 14 augustus 2013

Sabotage

De kandijkoeken van de Dirk en de Appie zien er op de verpakking net zo uit als bastognekoeken, maar ogen en smaken net iets fletser. Ik denk dat ze dat expres doen, dat ze heus wel weten hoe ze bastognekoeken moeten bakken bij Dirk en Appie. Het recept is niet geheim, zoals dat van Coca-cola, je kunt het gewoon opzoeken op Smulweb. De vraag is dus waarom ze het laten mislukken. Om mensen echte bastogne te laten kopen misschien, omdat ze geen zin meer hebben om zelf bastogne te moeten bakken. Sabotage, ik kan er niks anders van maken.

Hetzelfde met de beschuiten van het huismerk. Op duurdere beschuitverpakkingen zit een lipje waarmee je de bovenkant er in één keer af ritst. Op die van het huismerk zit ook zo’n lipje, alleen breekt dat altijd meteen af. Zo moeilijk kan het toch niet zijn om het te laten werken? Gewoon een draadje mee laten lopen, zelfs ik zou het kunnen maken. Ze doen het met opzet, dat kan niet anders. Ze frustreren je, zodat jij denkt: de volgende keer koop ik die duurdere, die wel ritst.

Ik ben herstellende en aan huis gekluisterd, dan ga je over dit soort dingen nadenken. Veel meer kan ik niet.
Wat is dat eigenlijk met tv-series? Hoe goed ze ook zijn, na een paar seizoenen komt er altijd de klad in. Waarom is me een raadsel. De schrijvers kunnen heus niet opeens niet meer schrijven. De goeie ideeën zijn heus niet opeens op. Waarschijnlijk hebben ze gewoon geen zin meer. Maar ze moeten, de kijkcijfers zijn hoog. Dus gaan ze de boel maar – enfin. Genoeg erover. Ik ga toekijken hoe iemand mijn bed verschoont. En de kattenbak. En daarna ga ik Mad Men kijken. Het eerste seizoen. Als mijn mond openvalt van verveling, kan ik altijd iemand bellen die hem dicht komt doen. Dat dan weer wel.

vrijdag 9 augustus 2013

Roes

‘Het is heel mooi geworden, ik was erbij,’ zegt de vrouw met het Duitse accent. Dat het een Duits accent is, bedenk ik zelf, en misschien bedenk ik ook wel dat ze dit zegt. Ik lig languit in de vliegtuigstoel, ik hoor het ruisen van de motoren, voel de koude lucht van de airco langs mijn armen strijken. Ik ben benieuwd waar we naartoe gaan.
Ik ben de enige op deze nachtvlucht, de andere passagiers zijn allemaal al thuis. De stewardessen komen steeds vragen of alles goed is, of ik nog iets nodig heb, wil ik misschien een kopje thee? Een beetje tv kijken? Als ik naar de wc moet, schuiven ze badstoffen slofjes aan mijn voeten en lopen met me mee. Ik moet wel erg rijk zijn.
Naast me in de vliegtuigstoel, die helemaal achterover kan, en ook helemaal rechtop en in knikjes, ze hebben me de afstandsbediening gegeven, liggen twee flesjes met een bodempje cranberrysap. Er steken slangetjes uit die ergens in me verdwijnen. Buiten klinkt het geluid van een brommer, maar dat zal wel iets anders zijn, brommers vliegen nooit zo hoog.

De vrouw naast me – ze is nu weg – lag te loeien als een dier. ‘Zo, dat is snel gegaan,’ zei ze toen ze wakker werd. Twee minuten later zei ze weer: ‘Dat ging snel, zeg.’ Vijf minuten later zei ze het opnieuw, en tien minuten later weer.
Ik ben benieuwd wat ik allemaal heb gezegd. Er zitten gaten in mijn geheugen. Beetje bij beetje worden ze gevuld. Ik herinner me een stem naast mijn oor die zei: ‘Adem eens.’ Ik dacht: Dat doe ik toch? Het volgende moment werd er iets in mijn neus geduwd en zei de stem: ‘We geven je wat zuurstof.’ Ik was wakker en sliep tegelijk, dat was erg interessant.

Ze geven me de afstandsbediening van de tv. Ze geven me eten. Ze zeggen hoe mooi het is geworden, hoe goed het is gegaan. Bij alles denk ik: dit moet ik onthouden. Maar dan ben ik alweer kwijt wat ik wilde onthouden. Behalve dat de stofzuiger waarmee ze warme lucht onder je dekens blazen Bair Hugger heet. Dat vind ik mooi, dat vind ik – ik ben alweer vergeten wat ik het vind.
Ik lees de berichten op mijn telefoon, ik herken de woorden, maar niet hun inhoud. Iemand heeft het over ‘mob’ en ‘otoo’, waarschijnlijk om het mij makkelijker te maken. Ik maak eruit op dat hij zijn mobiel op het dak van zijn auto heeft laten liggen. Hoewel me dat onwaarschijnlijk lijkt.

’s Nachts het geluid van slippers op linoleum, het licht dat aangaat. Ik doe alsof ik slaap, dat lijkt me beter.
Als het buiten licht is geworden vragen ze me hoe het is, op een schaal van een tot tien.
‘Vijf.’ Ik zeg maar wat.
Ze fronsen. ‘Bij vijf mag je niet naar huis.’
‘Eén?’
Ze zeggen dat het gisteren één was.
‘Ja, gisteren. Maar gisteren was gisteren.’ Ik kan hier alles zeggen, ze schatten zelf in of het belangrijk is. Of het waar is. Was dat maar overal zo.
‘Heb je pijn?’
Ik schud mijn hoofd. Alleen steken, maar dat is geen pijn. Of zou het pijn zijn in een andere taal? Ik heb veel vreemde talen gehoord de afgelopen dag en nacht.
‘Een,’ noteren ze. Ik mag naar huis. Op het papier met advies dat ik meekrijg staat in een woest handschrift: Niet lullen, tillen. Iets dat ik besluit te negeren, je moet niet alles klakkeloos aannemen.
Als ik thuis de poes wil aaien, bijt ze in mijn hand.

donderdag 1 augustus 2013

Dieptevrees

In het water maakte ik een fout, ik keek tijdens het zwemmen naar beneden. Onmiddellijk sloeg de paniek toe. Onder me lag de blauwe diepte. De lijnen op de bodem wuifden zacht naar me. Ik wist niet hoe snel ik bij de kant moest komen.
Als kind viel ik van een roltrap in V&D, holderdebolder naar beneden. Sindsdien lijd ik aan hoogtevrees. Althans, dat zeg ik altijd. Ik weet niet of het echt waar is. De helft van je herinneringen verzin je, de andere helft verdring je. Feit is wel dat ik niet graag op een roltrap stap, behalve als die omhoog gaat. Hoogtevrees is eigenlijk dieptevrees, het is de diepte die me angst aanjaagt, niet de hoogte waarop ik me bevind. De diepte trekt, hij lokt, en je bent er zo, je hoeft je alleen maar voorover te laten vallen.
Ik kan niet duiken. Ik kan ook niet crawlen. Ik ben een zwemmer van niks. Toch doe ik bijna niets liever. Als kind was ik bang voor zwembaden. Ik was zo bang dat ik van alles verzon om maar niet het water in te hoeven. De geur van chloor maakte me misselijk. Dat ik ooit mijn zwemdiploma’s heb gehaald is een wonder. Het zou leuk zijn als ik nu kon schrijven dat de dingen waar je ooit bang voor was, later de dingen worden waar je van gaat houden, maar zo zit het natuurlijk niet. Zo zit het absoluut niet.
Ik zwom de rest van mijn baantjes met mijn blik op de klok, en op de terugweg met mijn blik op het hokje van de kassa. Na het zwemmen ging ik lunchen met mijn uitgever. Het gesprek dat we hadden vervulde me van zowel hoop als angst. Toen ik naar huis fietste wist wat me te doen stond. Ik moest weer de diepte in.