donderdag 10 oktober 2013

Oud

Het was zaterdagnacht en ik zat in een auto. Als bijrijder, dus ik had alle tijd om om me heen te kijken. We reden door de binnenstad, en voor ik het wist bevonden we ons in mijn oude buurt. Het trof me, zo vertrouwd als het oogde. De straatverlichting die alles vuilgeel kleurde, de groepjes mensen op straat, de Albert Heijn. De toegang tot mijn vroegere straat. Snel doorrijden, dacht ik, straks stap ik per ongeluk uit.

Ooit werd ik, niet geheel onverwacht, maar wel tegen mijn zin, aan de kant gezet door een geliefde. Op zaterdagochtend nam ik altijd de tram naar zijn huis, en elke zaterdagochtend na dato moest ik daaraan denken als ik langs die tramhalte kwam. Ik wist precies wat hij op dat moment aan het doen was, wat voor muziek er opstond, hoe het rook in de keuken. Ik keek naar de tramhalte en dacht: stel dat ik gewoon de tram pak naar zijn huis, aanbel en de trap op loop. Als ik doe alsof het de normaalste zaak van de wereld is, gaat hij dat misschien ook geloven. We kunnen doen alsof het allemaal niet gebeurd is.

Voor het omgekeerde was ik nu bang: dat ik opeens zou vergeten dat ik hier niet meer woonde. Dat ik naar mijn oude huis zou lopen, de cafégasten van mijn trapje zou jagen en naar binnen zou gaan. Het huis zou me niet verraden, mijn sleutel paste nog op het slot, misschien lag er zelf nog post voor me op de trap. Pas als ik in de koude, lege woning zou staan zou ik me realiseren: ik woon hier niet meer. Maar dan was het al te laat. Dan kon ik niet meer terug.