zaterdag 12 oktober 2013

Vrijdagavond

De pizzeria zit bomvol, en die iets verderop ook.
‘Geen probleem, er zitten er hier heel veel!’ roept mijn vriendin boven het gekletter van de regen uit. We passeren een eetcafé met biefstukken en een dagmenu. Binnen is plaats, maar we hebben de smaak van pizza in ons hoofd, en die laat zich niet makkelijk verjagen. Dus lopen we verder tot we weer een pizzatent zien.
Binnen is het bomvol. Het ziet er bovendien niet uit als een pizzeria, maar als een hip café vol jonge mensen die heel blij zijn dat het vrijdagavond is. Achterin staan een paar tafels. Daar eten mensen pizza.
‘Heb je plaats?’ brullen we boven de herrie uit naar de enige man achter de bar.
‘Bijna!’ Hij lacht naar ons. Zijn gezicht staat stijf van de stress. Hij wijst ons een plekje aan de bar, schenkt een glas wijn voor ons in en zegt dat hij ons zal waarschuwen als er een plekje vrij komt.
‘Dat doet hij niet,’ zegt mijn vriendin.
‘Nee.’
We persen ons tussen de mensen aan de bar en drinken wijn. In de hoek staan twee klanten op. Ik draai me om en lach breed naar de barman. Hij lacht terug en wijst twee andere gasten de tafel toe.
‘Die kwamen later binnen dan wij,’ zeg ik tegen mijn vriendin.
‘Kom,’ zegt zij, ‘we drinken ons glas leeg en dan gaan we ergens anders eten.’
Net als we op willen staan roept de barman: ‘Ja! Een tafel voor jullie! Hollen!’
We struikelen over onze tassen en paraplu’s, vechten ons een weg door de mensen heen, slaan in het voorbijgaan een paar glazen van tafel, roepen nog snel een bestelling naar de bar en ploffen tenslotte uitgeput aan een tafeltje ter grootte van twee A4’tjes. Het geroezemoes hangt als een enorme zwerm insecten boven ons hoofd. We voeren op schreeuwende toon een gesprek. Intussen houdt mijn vriendin nauwgezet de bewegingen in de gaten van de enige persoon in de bediening.
‘Daar is hij met onze wijn, meteen die pizza’s maar bestellen?’
‘Ik weet nog niet welke ik wil.’
‘Maakt niet uit!’ Mijn vriendin grijpt de jongen bij zijn arm en roept op goed geluk twee namen van pizza’s.

Dan begint het wachten. Af en toe duikt de jongen van de bediening even op. Telkens zonder pizza. Hij hurkt bij het tafeltje van de meisjes naast ons voor een gesprek over wat zo te horen gemeenschappelijke vrienden of kennissen zijn. Achter ons vertrekt een gezelschap. Er komt een ouder stel in regencapes binnen dat rechtstreeks op het lege tafeltje afstevent, en gaat zitten. Aan de bar zitten nog zeker een stuk of zes wachtenden, maar niemand let op.
‘Ik heb honger,’ zegt mijn vriendin.
‘We hadden brood moeten bestellen,’ zeg ik, met een jaloerse blik op de meisjes naast ons die plukjes trekken van een focaccia.
We schenken onszelf nog eens bij, want gelukkig hebben we een fles besteld.
Eindelijk arriveert er een pizza. Eentje. Hij is voor de meisjes naast ons.

Tijd verstrijkt. Dan duikt, vanuit het niets, de jongen op met twee pizza’s.
We schieten rechtop. Voor niks. De pizza’s zijn voor het stel met de regencapes.
‘En wij?’ zeg ik, de jongen mijn stralendste lach toewerpend.
Ook zijn lach is stralend. ‘O ja. Er is iets misgegaan met de bestelling, maar het komt goed.’
We schenken onszelf nog eens in. De fles is bijna leeg. Mijn vriendin vertelt een verhaal. Ik vang slechts flarden op, het kost teveel inspanning om haar woorden te scheiden van die van de mensen om ons heen. Nog meer tijd verstrijkt. Dan arriveren onze pizza’s.
‘Is dit wat we hebben besteld?’ vraag ik mijn vriendin. Die haalt haar schouders op. Het is eten.

Minutenlang kauwen we in stilte. Dan legt mijn vriendin haar bestek neer.
‘Ik kan niet meer.’
‘Zit je vol?’ Er ligt nog een halve pizza op haar bord.
Ze schudt haar hoofd. ‘Ik ben doodmoe.’
We rekenen af en gaan naar buiten, waar het nog steeds plenst. Maar we klappen onze paraplu’s niet uit.