zaterdag 7 september 2013

Steiger

We zijn de stad uit gereden, over de dijk naar het pittoreske dorp en daar de steiger afgelopen tot het uiterste puntje, waar je alleen nog water ziet. Er staan twee stoelen en een tafeltje, speciaal voor ons. Het is nog vroeg. We drinken koffie en kijken naar het water. Drie, wat zijn het, tjalken? varen loodrecht op ons af. Op de voorste staat een man te zwaaien en te schreeuwen, maar we verstaan niet wat hij zegt, en hebben geen zin ons er druk over te maken.
‘Nou, toen zei ik dus…’ zegt mijn vriendin.
‘Aye!’ klinkt het in de verte.
We kijken weer naar het water. De man op de boot maakt een wegwezengebaar naar ons.
‘Ga jij maar weg,’ schreeuwt mijn vriendin.
Vanuit het café komt een man de steiger op. ‘Is die boot van jullie?’ vraagt hij ons. Hij wijst op de luxe motorboot die voor ons aan de steiger ligt.
Mijn vriendin en ik kijken elkaar aan, blijkbaar zien we eruit alsof we de eigenaar van zo’n boot kunnen zijn. We schudden ons hoofd. De man vertrekt weer weg. Even later komt er een stel van middelbare leeftijd aan. Ze stappen aan boord en beginnen gehaast de touwen los te maken. Aan boord van de tjalken, die nu stilliggen, staat een stuk of twintig mensen roerloos toe te kijken.
‘VMBO’ers,’ zegt de man van het café tegen ons.
‘Wat?’
‘VMBO’ers, die zitten toch overal?’
We reageren niet. Misschien betekent VMBO’ers hier iets anders dan bij ons.
‘Overal,’ herhaalt de man, ‘in de Blokker, in het Kruidvat, overal VMBO’ers. Ze snappen niks als je ze wat vraagt.’
We knikken voorzichtig. Dan herinner ik me iets. ‘Niet bij de Hema,’ zeg ik, ‘het personeel van de Hema is echt heel goed.’
De man kijkt me aan met toegeknepen ogen. ‘Maar ze mogen niet zo’n ding op hun kop. Zo’n hoofdding, dat mogen ze niet bij de Hema.’ Hij spuugt in het water.
De tjalken leggen aan, vlak voor onze neus. Weg uitzicht. Twintig mensen met spierwitte armen en benen komen van boord, vormen een file op de steiger.
We zoeken een rustiger plekje, op een bank aan het begin van de steiger. Ik ga zitten en val met bank en al achterover. Een van de poten is doormidden gebroken.
‘Je hebt een bredere steiger nodig,’ zeggen we tegen de man van het café.
‘Heb ik drie jaar geleden al aangevraagd,’ zegt hij, ‘maar de gemeente vergadert liever over hangjongeren.’
Op de dijk komt een lange sliert kinderen in gele hesjes op slingerende fietsjes voorbij. Klingelend met hun bellen.
‘Kom,’ zegt mijn vriendin, ‘we gaan naar huis.’