maandag 19 augustus 2013

Eenoog

Ik lig languit op de tafel en denk aan ademen. Daar denk ik al de hele ochtend aan, dat ik moet ademen. Diep en rustig. Dat scheelt de helft.
‘Ik ga nu de pleisters eraf halen en de hechtingen verwijderen. Dat voelt niet prettig,’ zegt de dokter.
Ik voel het protest in me opborrelen. Zelf oplosbaar, had hij gezegd. De hechtingen lossen vanzelf op. De afgelopen week had ik ze een voor een voelen verdwijnen, met kleine felle prikjes, als elastiekjes die knapten. Dat waren toch de hechtingen?
Ik kijk de dokter aan. Hij kijkt niet terug.
Een kwartier eerder was hij in zijn witte jas de wachtkamer binnengekomen, ging twee stoelen bij me vandaan zitten en pakte een tijdschrift. Het leek me het beste maar een grapje te maken.
‘Moet u ook in de wachtkamer wachten tot ik aan de beurt ben?’
Hij keek even op, langs mij naar de muur. ‘Mijn assistentes zijn binnen nog even bezig met een patiënt.’
Toen ik even later binnen zat, begroette hij me vanachter zijn bureau alsof hij me nog niet eerder had gezien.
Nu staat hij over me heen gebogen. Aan de andere kant staat een assistente. Ze heeft een lui oog, en een heel klein schaartje in haar hand.
‘Alleen de knoopjes?’ vraagt ze aan de arts.
Ademen, denk ik.
‘Gaat het nog?’ De assistente kijkt me met één oog aan. Het andere kijkt schuin omhoog. Ik volg haar blik, naar het plafond. Haak mijn blik vast achter de ornamenten.
‘Mooi plafond,’ zeg ik.
‘Iedereen vindt het hier altijd zo mooi,’ verzucht de dokter, en knipt een knoopje door.
Ik denk aan het plafond van mijn tandarts, waar fotobehang van een duinlandschap op zit. Mijn tandarts die altijd als ik met mijn mond wijd open lig vraagt: ‘Zo, hoe gaat het met het schrijven?’
Zoiets zou deze dokter nooit vragen. Voor afleiding zorgen, dat moet ik zelf maar doen.
‘Tot volgende week,’ zegt Eenoog als ze me uitlaat, en even draaien allebei haar ogen mijn richting op.