vrijdag 20 september 2013

Natte hond

De lange trage zomer is voorbij, er ligt een webredactieklus, het lesgeven is weer begonnen, op meerdere locaties dit keer, de agent is terug van zwangerschapsverlof, er moet een subsidieaanvraag worden geschreven, en dan mailt een journalist van een tijdschrift of ze me mag interviewen over mijn favoriete apps en gadgets, en ik denk: ik ben niet iemand van apps en gadgets, maar ik mail terug dat het goed is, leuk, alleen niet vandaag en ook niet morgen, en dan hoor ik niks meer. Er is een borrel ter opening van het nieuwe seizoen, of een borrel ter ere van de opening van het nieuwe seizoen, een borrel in elk geval. Het is koud en er is eten, maar het voorgerecht is gazpacho, en mijn handen zijn zo verkleumd dat ze alleen warme soep kunnen vasthouden. Er zijn verhalen, zoveel verhalen dat het later wordt en later, en als ik naar huis wil gaan regent het, wat zeg ik, het giet. Ik laat mijn fiets staan en loop naar de metro, beurtelings vooruit getrokken en teruggeduwd door mijn paraplu, totdat die het gevecht staakt, binnenstebuiten klapt en slap blijft hangen. Voor de metro-ingang is een rood rolluik dichtgetrokken, ik loop naar de volgende ingang, ook die ziet rood, ik vraag een bleke jongen met pupillen als speldenknoppen of hij weet waar de metro, en hoe en waarom niet, en hij zegt: bus. Hij zegt: aan de overkant komt een bus. Aan de overkant staan heel veel mensen in een veel te klein bushokje, en als de bus komt is die weliswaar verlengd, maar ook volgeladen en het ruikt er naar natte hond. Ik doe wat ik in Afrika deed als ik urenlang in een matatu zat, tussen twee paar dikke billen ingeklemd, ik tune uit, ik ben hier niet. De bus spuugt ons allemaal uit op het station, ik vind op de tast een metro, de deuren klappen open, dicht, open, dicht, alsof ze naar adem snakken, het is maar één halte, mijn paraplu is dood, ik klappertand een liedje.Thuis is alles nat, maar ik doe alleen mijn jas uit, drink thee met de muzikant, ben te moe om naar bed te gaan. De volgende ochtend haal ik mijn fiets op, maar hij staat er niet meer, hij staat ergens anders. Ik trap, trap, trap en vind de muzikant bij een loket waar ze hem een verklaring omtrent goed gedrag geven, dat wil zeggen, als justitie het goedkeurt, maar daar maken we geen grapjes over. We lopen naar het einde van de gang waar we een gesprek hebben met een cultuurmakelaar die zelf ook niet blij is met die titel, maar iedereen heet nu eenmaal makelaar hier. Hij vindt dat we een goed plan hebben, dat vinden we zelf ook, maar het is niet aan ons, het zijn de anderen die erover moeten beslissen. We drinken koffie en eten een tosti die gemaakt en geserveerd worden door mensen die we voorzichtig ‘verstandelijke beperkt’ noemen, ja, zo mag je dat noemen, toch? De tosti is lekker en de koffie valt bijna om als hij op tafel wordt gezet, maar toch net niet.
‘s Avonds is er feest, maar niet voor mij. Ik hang. Op de bank. Met een kloppende kop en een tranende neus.
Wanneer is het weer zomer?