vrijdag 25 oktober 2013

Oehoe

Het duurde even voordat ik het hoorde, voordat ik het echt hoorde, bedoel ik. Of misschien was het er eerder gewoon niet. Het klinkt als iemand die zacht fluitend uitademt in zijn slaap. Het klinkt ook als de oehoe van een uil in de verte.
Maar dat kan het onmogelijk zijn. Het klinkt elk halfuur, om kwart voor en om kwart over, en het zijn er altijd vier. Vier oehoe’s of vier uitademingen. Probeer een mens of uil maar eens zo ver te krijgen.

Misschien is het er overdag ook, maar dan vergeet ik eraan te denken. Ik hoor het pas als ik in bed lig en alles om me heen stil is. Ik spits mijn oren en blijf doodstil liggen wachten. Als ik op de wekker zie dat het bijna zo ver is, wil ik een kussen tegen mijn oren duwen.

Maar dan hoor ik het niet, en op een of andere manier is het belangrijk dat ik het hoor.

Het is erger dan de buurman die we de troubadour noemen. Hij zingt met lange uithalen en ramt daarbij op een gitaar, het liefst om half twaalf ’s avonds. De troubadour kan ik sms’en als het me te dol wordt. Niet dat het veel uitmaakt, maar hij weet in elk geval van mijn bestaan. Dit geluid is anoniem. Het kan van alles zijn en het trekt zich niks aan van mij. Voor zo ver ik weet, weet het niet eens van mijn bestaan.
Ondraaglijk.