zondag 29 november 2015

Zeg niet dat het niet kan

De enige hier die het interesseert ben ik, dus praat ik in mezelf. Over Nefertiti, de mooiste vrouw die ooit leefde in Egypte. De vrouw van Echnaton, de ketterkoning die zich graag als Mick Jagger liet afbeelden, nog lang voordat Mick Jagger werd verwekt. Hij stichtte een nieuw geloof, zette alle diergoden bij het vuil en wilde - eiste - dat voortaan Aton werd aanbieden, en Aton alleen. De zonneschijf.

Ik maak er een mondelinge overhoring van:

‘Hij werd vermoord, Echnaton, daar gaan we wel van uit. De priesters – de regering – wilden terug naar het oude en regelden dat Echnatons zoon op de troon kwam. De jonge Toetanchamon. Een twaalfjarige jongen met een horrelvoet, die niet zonder stok kon lopen. Die het liefst in de tuin speelde met zijn dieren. Een watje. Geen oorlogsvoerder. Precies wat ze nodig hadden op dat moment. Toet werd niet ouder dan twintig. Hij heeft het kleinste graf in het Dal der koningen. De enige reden waarom hij zo beroemd is geworden, is dat zijn graf nog onbetreden was toen het werd ontdekt in 1922. Al zijn huisraad lag er nog in. Zijn troon. Zijn gouden masker. Zijn bordspelen, zijn make-up. Zijn drieënzestig wandelstokken (dat getal verzin ik, er is toch niemand die het controleert). Vijftig (idem) pijlen en bogen en al zijn kleren. Allemaal in dat piepkleine graftombetje. En nu blijkt dat helemaal niet zijn tombe te zijn. Het is de tombe van zijn moeder Nefertiti. Alles wijst daarop, zegt een Brits egyptoloog, wiens naam me even is ontschoten (die wel) maar die wellicht de geschiedenis in gaat als de man achter de grootste ontdekking van de eeuw. De sarcofaagkamer van Toet zit aan de linkerkant van zijn graf, dat was alleen bij vrouwen zo. Het gouden masker dat op Toets mummie lag heeft gaatjes in de oren – iets voor vrouwen, niet voor mannen. En het is nu 90% zeker dat achter een van de muren in de achterste kamer van het graf nog een verborgen kamer ligt. Toetanchamon overleed te jong, te snel, zijn eigen graf was nog niet in klaar. Dus kreeg hij een paar kamers van Nefertiti. Denkt de Brit. Nefertiti’s graf is nooit ontdekt. Haar mummie nooit gevonden. En nu is daar die muur. Met die verborgen ruimte erachter.'

Het grootste graf in het dal der koningen is dat van de zonen van Ramses de Tweede, het telt honderdtien kamers. Het werd pas in 1989 ontdekt. Zeg dus niet dat het niet kan, dat er achter die muur niet een complex ligt met tientallen kamers en gangen, en aan het einde een grafkamer met een granieten sarcofaag. Met daarin de mooiste vrouw die ooit in Egypte leefde. Zeg niet dat het niet kan.

dinsdag 17 november 2015

Zinken

In de krant las ik een interview met David Vann, de enige schrijver die ik ken die uit hetzelfde geboortejaar is als ik. 1966 was geen goed schrijversjaar, heb ik lang gedacht. Maar toen verscheen David Vann. In de krant vertelt hij over de tijd die voorafging aan Legende van een zelfmoord. Hij had tien jaar aan het boek geschreven, en er daarna twee jaar mee geleurd. Niemand wilde het uitgeven. Hij besloot zijn leven om te gooien: ‘In lichte paniek begon ik een bedrijf: op een boot ging ik schrijfles geven. Zakelijk werd dat een ramp. Uiteindelijk bouwde ik van mijn laatste geld een boot en trouwde ik. Op de huwelijksreis begon ik weer te schrijven, mijn zeilmemoires. Het zou gaan over mijn avonturen op zee en hoe alles goed was gekomen. Maar toen zonk de boot en dat veranderde alles. Ik kon mijn schulden niet betalen en dacht dat ik in de gevangenis zou belanden. Ik was failliet, had al mijn bezittingen verloren en was mislukt als schrijver en ondernemer. Dat was mijn dieptepunt. Ik realiseerde me dat ik geen zelfmoordneigingen had, waar ik al die jaren bang voor was geweest. Toen wist ik: het komt goed met mij.’

Ik heb een boot nodig. Een boot die kan zinken. Dan komt alles goed.

zondag 15 november 2015

Neutronenbom

Ik lig in bed en luister naar de storm. De wind beukt tegen de ramen, smijt bouwmaterialen in het rond. Ik denk aan de paus die heeft gezegd dat er wellicht sprake is van een derde wereldoorlog die in hoofdstukken wordt uitgevochten. Ik herinner me opeens heel helder hoe we in de jaren tachtig demonstreerden tegen de neutronenbom met spandoeken waarop stond: Ik ben van na de oorlog en wil dat blijven.
Waar is hij gebleven, de neutronenbom? En hoe zit het met de zure regen? Ik wil onze oude angsten terug. Ik weet niet eens wat we nu precies vrezen. Het is geen land, en ook geen religie. Hoewel sommigen menen van wel.
Een oorlog in hoofdstukken – zijn we al over de helft of is dit nog de proloog? Mag een paus wel dit soort uitspraken doen? Straks gaat Willem-Alexander ook nog wat zeggen.
Buiten gaat een scooteralarm af. De poes rent manisch door het huis. Ik blijf liggen tot het licht word, dan sta ik op. Met een kop thee ga ik voor het raam staan. Op het leegstaande bedrijventerrein arriveren busjes met bontgekleurde pieten. Dat is waar, die hebben we ook nog. Gelukkig weet ik wel wat ik daarvan moet vinden.

woensdag 4 november 2015

Zeg het (niet)

Het is de week, of de dag van zeg het met een hashtag. #zeghet. Vrouwen biechten seksueel geweld op. Dat ze hebben ondergaan. Maar dat hoef ik niet uit te leggen, want dat weet inmiddels iedereen nu wel. Hoop ik. Hoogst ongemakkelijk maakt het me. Moet ik nu ook? denk ik al dagen. Moet ik mijn verhaal vertellen? Ben ik een lafbek, een spelbreker, een matennaaister als ik het niet doe? En stel dat ik er over een maand, of een jaar, of pas over vijf jaar opeens behoefte aan heb om het te vertellen, zullen ze dan niet zeggen: O, nu wil je wél? Beetje laat hè. Zullen ze niet zeggen: waar was je toen? Toen iedereen het zei? Toen we één front hadden kunnen vormen, een team. Want elke stem telt, en vele stemmen klinken luider, dat weet je.
Ja, dat weet ik. En ik vind het goed dat ze klinken, die stemmen. Maar als ik denk aan mijn eigen verhaal vertellen krijg ik buikpijn. Heel erg. Dat er een hashtag voor staat verandert daar niks aan. Iemand schreef: ‘Niemand denkt: goh, ik ga eens even lekker oprakelen wat er zoal voor viezigheid is gepasseerd in mijn leven. Niemand heeft zin om zichzelf voor het oog der natie bloot te geven over zo’n onderwerp. Dat is juist het probleem. Juist mensen zoals ik, die het taboe graag willen doorbreken, kunnen het zich niet veroorloven om te zwijgen als er eindelijk wordt geluisterd. Dus ik moet wel.’ Ook daar kreeg ik pijn in mijn buik van.
Ik wil het niet, ik wil het echt heel erg niet. En ik weet hoe dat voelt, om iets heel erg niet te willen maar het toch te moeten. Ook van jezelf.
Ik doe het niet. Sorry.

maandag 2 november 2015

Kalm

‘Zitten is het nieuwe roken,’ zei mijn uitgever, en hij keek me veelbetekenend aan. We stonden in het keukentje van de uitgeverij thee te maken. Ik moest denken aan Hoe lang is een Chinees, en zei: ja. Dat begreep ik ook nooit vroeger, ik wist alleen dat het antwoord ja was.
Ik associeer roken nog steeds met lekker. Ook met vies en duur en slecht, maar vooral met lekker.

Ik vulde een vragenlijst in op internet. Eén van de vragen luidde: ‘Doet u tijdens het tandenpoetsen oefeningen (squats, op één been staan etc.)?’ Ik bleef een poosje naar de vraag kijken. Blijkbaar bestond er een wereld waarin mensen tijdens het tandenpoetsen op één been gingen staan. Het was een beetje als een geheime Facebook-groep waaraan je opeens wordt toegevoegd: o, zaten jullie al die tijd dáár! Gevolgd door de gedachte: waarom zat ik daar dan niet?

Volgens een onderzoek voelt 72% van de Nederlandse mannen en 61% van de Nederlandse vrouwen zich bijna altijd kalm. Ik stond even stil om naar de kalmte in mezelf te kijken. Die is er zelden. Als die er is, is daar meestal alcohol aan voorafgegaan. Uit het onderzoek bleek ook dat 65% van de vrouwen bijna altijd gelukkig is, en 69% van de mannen.
Misschien drinken andere mensen gewoon heel veel.

maandag 26 oktober 2015

De kinderlozen

Ik had goedemiddag gezegd tegen de caissière, mijn pasje voor de scanner gehouden en was naar de kleedhokjes gelopen. Ik had me omgekleed, mijn kleren in een kluisje gestopt, gedoucht en liep naar het bad. Het water was spiegelglad. Aan de rand van het bad stond een man in zwembroek te praten met een badmeester. Vakantie, hoorde ik de badmeester zeggen. Er was geen baantjeszwemmen, het was herfstvakantie. Ik bleef even staan, in de hoop dat de vakantie dan snel afgelopen zou zijn. Toen dat niet gebeurde liep ik terug naar de kleedhokjes, stroopte het natte badpak van mijn lijf, kleedde me aan, en liep naar de uitgang.
Ik zag nu pas dat er een enorme rij kinderen met ouders voor de kassa stond. Buiten ging de rij nog verder. Ik liet twee mensen voorgaan, toen drong ik me ertussen. 'Ik wist niet dat het vakantie was,' zei ik.
Naast me stond een vrouw met grijs haar en gitzwarte wenkbrauwen. 'Dat weet je niet als je geen kinderen hebt, hè.' Ze keek me moedeloos aan.
De caissière zei dat ze mijn kaart zou blokkeren. Ik kon die dag niet meer terugkomen, en de vrouw met de zwarte wenkbrauwen ook niet.
Daar gingen we, de kinderlozen, door een joelende menigte naar buiten.​

zondag 18 oktober 2015

Worteltjes met doperwten

Hij leunde zwaar op de rand van de boodschappenband, de man die voor me stond bij de kassa. Op de band lag een pond gehakt, een zak geschilde krieltjes, een grote pot doperwtjes en worteltjes, roze koeken en twee halve liters bier van het huismerk. De man was in het gezelschap van een bleek meisje met een bril die niet meer in de mode was, of dat misschien zelfs nooit was geweest. Ze pakte een briefje van twintig uit haar jaszak.
‘Ik moet om uw identiteitsbewijs vragen,’ zei het kassameisje. Ze klonk alsof ze het zelf ook niet prettig vond.
‘Niet bij me,’ zei het bleke meisje. De man stond de boodschappen al in een plastic zakje van de groenteafdeling te doen. Hij pakte de halveliters op.
‘Ik moet het toch zien,’ hield het kassameisje vol.
Het bleke meisje werd een beetje rood. ‘Ik ben van 1987,’ snauwde ze. Ik sloeg onwillekeurig aan het rekenen.
‘Ik mag u ze toch niet meegeven als ik uw identiteitsbewijs niet heb gezien.’
‘Hier,’ zei de man geïrriteerd, hij wurmde zich langs het meisje en haalde zijn rijbewijs uit zijn binnenzak. ‘Ik ben uit 1956.’
‘Nee niet jij, pa,’ verzuchtte het bleke meisje, ‘ik.’
De vader negeerde haar. Hij klemde de halveliters tegen zijn borst. ‘Ze zijn voor mij. Voor mij!’ Hij frommelde een biljet uit zijn broekzak.
‘Op die manier mag ik ze helaas ook niet meegeven,’ zei het kassameisje zacht.
Ruw legde de man het tasje met boodschappen neer. De pot doperwtjes met worteltjes rolde eruit. ‘Kankersnol.’ Met grote passen liep hij de winkel uit, met het bleke meisje achter hem aan.
Het kassameisje draaide zich om naar de oudere collega die naast haar zat. ‘Mag ik even worden vervangen?’
De collega zei iets wat ik niet verstond. Er werd verder geen actie ondernomen. Het kassameisje bleef zitten, met haar gezicht naar de collega gekeerd, die het werk ook had gestaakt. Niemand zei iets. Uiteindelijk kwam er iemand vanachter de sigarettenbalie vandaan.
‘Ze wil worden vervangen,’ zei de oudere caissière.
‘Ik werd uitgemaakt voor kankersnol,’ zei het kassameisje zacht.
Het sigarettenmeisje keek boos naar de voorste in de rij, en dat was ik.
‘Ik was het niet, hoor,’ zei ik, en ik probeerde er een grap van te maken. Maar niemand lachte.
Een hele poos gebeurde er niks. Ik keek naar mijn boodschappen die op de band lagen. Achter me stonden inmiddels vier mensen. Ook bij de andere kassa had zich een rij gevormd. De sigarettenbalie was onbemand.
Tenslotte begon het kassameisje mijn boodschappen maar aan te slaan. Ze maakte geen oogcontact, en zei niet wat het totaalbedrag was. Dat moest ik zelf maar ontdekken.
Ik keek naar de pot worteltjes met doperwten en vroeg me af wat het bleke meisje en haar vader nu zouden eten vanavond.
Iedereen denkt altijd dat hij gelijk heeft, las ik ergens. Als je dat eenmaal beseft wordt alles een stuk makkelijker. Maar daar had niemand nu iets aan.


dinsdag 13 oktober 2015

Twaalf

Ik had mezelf opdracht gegeven om niks te doen. Eigenlijk luidde de opdracht: niks denken. Mijn hoofd zat vol, er moest iets uit, in elk geval mocht er niks meer in. Ik ging tussen de tomatenplanten en mijn opdrogende zwemspullen zitten en keek naar het verkeer beneden.
Op dat moment kwam er een heel grappig autootje de straat in rijden. Hij was wit met een paar rode banen en had een groot voorwerp op het dak. Met een enorme snelheid kwam hij de parkeerplaats op, reed een rondje langs de Gamma, de Carpetright en de McDonalds en scheurde toen de parkeerplaats weer af, voor me langs, de nog onbewoonde straat in.
Zeker twee keer per dag rijdt een auto die straat in, om even later aarzelend om te keren.
Ook hij keerde om. Maar hij was niet verkeerd gereden. Hij reed hard en doelbewust. En toen zag ik het. Het was een auto van Google Street View. Het ding op het dak was een camera, buitenproportioneel groot, alsof het Playmobil was. Voor de tweede keer reed hij voor me langs. Ik ging wat rechterop zitten. Toen zakte ik onderuit, achter de tomatenplanten.
De klok had twaalf geslagen op het moment dat ik een scheve bek trok. Niet alleen was ik gefotografeerd tijdens dat ene moment van nietsdoen en nietsdenken, het zou nog jaren op internet blijven staan.
Ik wilde opstaan om iets te gaan doen. Maar dat had nu geen zin meer natuurlijk.

zondag 27 september 2015

Bloedmaan

Toen ik – alweer – midden in de nacht wakker werd herinnerde ik me de bloedmaan. De volle rode maan die vanaf tien over vier aan de hemel zou staan. Een zeldzame totale maansverduistering. Ik keek op de wekker. Het was vijf voor vier. Ik stond op en liep naar de woonkamer.
De hemel is enorm hier, het is een en al hemel. Toen ik naar bed ging had de volle maan precies in het midden van de hemel gehangen. Alsof er een interieurstylist aan te pas was gekomen.
Ik trok het gordijn open. De maan was weg. Ik zag sterren – dus het was niet bewolkt, maar geen maan. Hij had zich verplaatst. Ik speurde de hele hemel af op zoek naar een volle rode bloedmaan, ik zocht mijn bril en stak mijn hoofd uit het raam. Toen zag ik hem, hij was bijna om de hoek verdwenen. Maar wat scheen hij fel. Oranje, niet rood.

Het duurde even voor het tot me doordrong dat ik keek naar een bouwlamp aan een hijskraan.

maandag 21 september 2015

Antarctica

‘Hoi,’ zeg ik, ‘hoe gaat het nu?’
‘Mwaoh,’ zegt ze. ‘Met jou?’
‘Joah.’ Ik ontwijk haar blik en trek mijn jas uit.
In een verslag van iemand die op Antartica was geweest las ik: ‘Het eerste teken dat iemand niet langer tegen de omstandigheden is opgewassen, is als hij of zij niet meer op anderen reageert, in zichzelf gekeerd raakt en zwijgzaam wordt. Zo stevig als ons op het hart werd gedrukt om voorzichtig te zijn en alert op onze omgeving wanneer we een tijdlang naar buiten gingen, zo sterk werd ook benadrukt dat we goed op elkaar moesten letten.’
Ik zet mijn tas op tafel, pak de fles wijn eruit, de drie kleuren zakdoeken (‘voor je tranen’) en de envelop. Ik heb hem dichtgeplakt en er in dikke letters haar naam opgeschreven.
‘Deze mag je pas openen als je er écht héél erg doorheen zit.’
Ze kijkt eerbiedig naar de envelop. Dan trekt ze een keukenkastje open en legt hem helemaal achterin, uit het zicht. Alsof het een stuk chocola is waarvan je weet dat je er niet van af kunt blijven als je het ziet. Ik denk: ik had er net zo goed een blanco kaart in kunnen stoppen. Of niks. Het maakt niet uit wat erin zit. Het gaat om wat je denkt dat erin zit. En ik hoop dat ze hem nooit zal openen.

maandag 14 september 2015

Koorts

U2 was in de stad. Het duurde even voordat ik het doorhad. Ik volg het niet meer zoals toen. Ik volg het helemaal niet meer. Maar er verschenen foto's op Facebook, filmpjes. Ik klikte erop, en zat meteen middenin. October, kingdoms rise and kingdoms fall, but you go on. Eronder beelden van Syrië gemonteerd. Het voelde als een sort of homecoming.
Het was de laatste avond. Ik keek naar buiten. De Ziggo Dome is hier maar een kwartiertje fietsen vandaan. Als het donker is kan ik de lichtreclame zien.
Op dat moment kwam er een bericht binnen van iemand die bekende vroeger ook fan te zijn geweest. Maar dat was vroeger, nu was het niks meer.
Nee, nu was het niks meer.
‘Ik heb gehoord dat ze weer heel goed spelen,’ tikte ik.
Ja, dat had hij ook gehoord.
‘Ik denk erover om erheen te fietsen. Misschien zijn er nog kaartjes op de zwarte markt.’
‘Niet gaan,’ zei hij, ‘het zijn herinneringen aan vroeger, en vroeger is dood.’
We hadden het even over vroeger. Ik keek naar buiten. Het was gaan regenen. Nu had ik een reden om niet te gaan. Een echte reden.
Hij tikte: ‘Ik voel je nervositeit tot hier. Je moet gaan. Het is onvermijdelijk.’
'Maar het regent,' zei ik.
‘Je vergeeft het jezelf nooit als je niet gaat. Morgen kan het niet meer.’
Ik keek op de klok. Over een halfuurtje zouden ze beginnen met spelen. Misschien was er iemand die een kaartje over had en dat aan me wilde geven. Of misschien kwam ik gelijk met de band aan, en mocht ik met hun mee naar binnen. Ik droomde opeens weer de dromen van toen.

Ik trok mijn jas aan, nam mijn bloeddrukpillen, zocht mijn bril, mijn fietssleutels en vertrok.

Het was één lange weg met een fietspad erlangs die me deed denken aan de provinciale weg bij mijn ouderlijk huis. Ik dacht: ik fiets terug naar vroeger. Zodra ik dat had gedacht wist ik dat het geen goed idee was. Toch fietste ik door. Het was gestopt met regenen. Op het plein voor de het gebouw hingen nog een stuk of dertig mensen. De dranghekken voor de ingang werden weggehaald, plastic bekertjes en snoepwikkels rolden als tumbleweeds over het kale plein. Ik liep wat rond. Het viel me op dat sommigen nogal indringend oogcontact maakten. Toen schoot het me weer te binnen: zo ging dat. Ik liep verder en ging ook indringend oogcontact maken. Sommige mensen keken weg, anderen keken nauwlettend terug. Na een minuutje fluisterde iemand: 'Tickets?' Ik reageerde niet. Niet te eager zijn, dat is het beste.
'Hé!’ riep de man toen heel hard naar me. ‘Heb jij kaartjes te koop?' Hij dacht dat ik een handelaar was. Ik besloot wat minder indringend oogcontact te maken, en liep door. Even verderop stond een stel met een stuk karton waarop stond WE NEED TICKETS. Na tien minuten was er nog niemand op ze afgestapt. Er waren geen kaartjes, besefte ik.

Het was al donker toen ik weer op de fiets stapte. Het overviel me, ik had niet in de gaten gehad dat de dagen alweer korter werden. Ik had geen lampjes bij me. Het fietspad was nat en donker, ik rilde in mijn dunne jas. Terwijl ik terugreed bekroop me de gedachte dat er niet alleen een einde was gekomen aan de zomer, maar ook aan een tijdperk.

maandag 24 augustus 2015

Reggaefood

Ik sta voor mijn keukenkastjes na te denken over wat we zullen eten, en moet opeens denken aan reggaefood. Ik at het voor het eerst in Berlijn, op een parkeerplaats achter het Olympiastadion. Een mythische plek, ook omdat oma E, die uit Berlijn kwam, er in 1936 de Olympische Spelen had gezien. Díe Olympische Spelen. Nu stond ik er. U2 trad er op, en ik had die middag het boek dat ik over ze had geschreven aan Bono overhandigd. Het was een heel relaxte ontmoeting, waarbij hij voornamelijk over mijn boek gebogen zat, en ik zag dat het haar bovenop zijn schedel dunner begon te worden.
Samen met mijn vriendje, die niet van U2 hield, maar wel van mij, volgde ik een deel van de tour, in een oud Volkswagenbusje. We sliepen op parkeerplaatsen, of, als we weer eens wilden douchen, op een camping. Vaak werden we midden in de nacht weggestuurd door de politie. We leerden de die-hardfans kennen, en de handelaren in kaartjes en T-shirts, die net als wij de U2-karavaan achterna reisden. Soms kochten we vlak voor aanvang van een concert voor een paar euro kaartjes, andere keren zaten we, met heel veel anderen buiten het stadion in het gras of op een oude deken te luisteren. Meer rock ‘n’ roll dan dit zou mijn leven niet meer worden.
Die avond in Berlijn hadden we geen kaartjes, en het was te koud om in het gras te zitten. We liepen wat rond. Er waren zwarthandelaren, een paar jongens die blikjes bier verkochten, en er stond een jongen in een tie-dye-shirt noedels te wokken op een brandertje. Op een stuk papier stond geschreven: reggaefood €1,50. Het was nog niet echt zomer, en reggaefood was lekker warm. Het smaakte goddelijk. Dat zeiden we daarna nog vaak tegen elkaar, hoe lekker het was; hoe simpel, maar hóe lekker.
De rest van de trip, en ook thuis, hebben we nog vele pogingen gedaan om zelf reggaefood te maken. Maar hoewel we precies dezelfde ingrediënten gebruikten, werd het nooit zo lekker als toen, op een iets te frisse avond aan de voet van het Olympiastadion in Berlijn.

dinsdag 18 augustus 2015

Groen

Voor iemand die Groen heet ben ik opvallend slecht met planten. Als het geen luis of schimmel oploopt, weet ik het wel te verzuipen. Knoppen in bloemen worden droog als papier en gaan nooit open. Kattengras – dat wordt geleverd in een soort afhaalchineesbakjes en alleen een scheut water behoeft – schiet weliswaar al na een paar dagen omhoog, maar weer een paar dagen later is het veranderd in een geel bosje slapgras met een aura van fruitvliegjes. Er wordt hier welig getierd, maar niet door planten.

Eén keer heb ik een peul met drie kleine erwtjes van de erwtenstaak geplukt. Maar dat was toeval. Alles wat ik daarna aan erwten plantte, kwam op en verging, kwam op en verging.
Het is weer net als vroeger, toen ik in een rotan hanger voor mijn raam cactusjes en vetplantjes hield. Daar had je geen omkijken naar, was me verteld, die deden het overal.
Alleen niet bij mij.
Eens in de zoveel tijd haalde ik de skeletjes uit de hanger en fietste naar het tuincentrum voor nieuwe vetplantjes en cactussen. Die het net zo vergingen als hun voorgangers.
Gelukkig kwamen niet lang daarna droogbloemen in de mode.
Hopelijk wordt de urban gardening-rage opgevolgd door een droogbloemenrevival.

vrijdag 14 augustus 2015

Boo

Groen en Klein zijn hetzelfde type woorden. Niet Groen en Rood, of Groen en Groot. Maar Groen en Klein. Omdat een oe een soort ei is, een R een soort L, en een G een soort K – volgt u mij nog?
De G en de K. In de derde klas lagere school, leerden we de NG en de NK tegelijk. Omdat ze vaak hetzelfde klinken, maar niet hetzelfde zijn. Klinkt en zingt. Je hoort geen verschil.

R en L. Dat Chinezen de R niet kunnen zeggen, daar zijn al genoeg grappen over gemaakt, maar toen ik als negentienjarige naar Kenia ging, ontdekte ik dat ze daar de L en de R verwisselden, ad random, leek het zelfs. Rice werd lice, en de ugali die we aten was ugari. Sindsdien is dat een soort onhaalbaar ideaal: letters naar willekeur anders uitspreken.

In Egypte is de P een B. Ik vroeg eens: ‘Hoe weet je dan het verschil tussen Poo en Boo?’
‘Dat hoor je toch, Boo is met een B, en Boo is met een B.’

De X is een soort Y, dat ziet iedereen.
De P is een soort R – kijk maar naar de Russen.
De I is een L, maar dat is logisch.

Mijn lievelingsklinker is de A. Het is de ordinairste van de klinkers, ik denk dat je dat wel kunt stellen. De eerste, de gemakkelijkst in het gehoor liggende. Meisjesnamen die eindigen op een A werden bij ons thuis vroeger ordinair gevonden. De A is sowieso nogal meisjesachtig. Ook om te zien.
Twee benen onder een rok.

zaterdag 8 augustus 2015

Biscuit

Altijd als ik een blikje sardines koop moet ik denken aan Pat en Ann O’Sullivan, beter bekend als de dolle tweeling. Zes kapot gelezen deeltjes lang beleefden Pat en Ann allerlei avonturen op kostschool, in gezelschap van dikke meisjes, gemene meisjes, geheimzinnige meisjes, circusmeisjes en matrones. Maar het waren vooral de nachtelijke partijtjes die me zijn bijgebleven. De aanleiding voor zo’n partijtje was altijd een pakketje van thuis. Een van de kostschoolmeisjes had een pakketje van thuis ontvangen, en dan werd er afgesproken ’s nachts bijeen te komen in de gymzaal, of een andere plek waar je goed een feestje kon bouwen. Zo'n feestje bestond uit eten, en toevallig waren dat ook mijn favoriete soort feestjes.
Er waren sardines, cake, tubes ansjovispasta (ik zocht het op in het woordenboek, en toen begreep ik nog niet wat het was), waarvan er een per ongeluk een keer werd aangezien voor schoenpoets, en er waren biscuits. Ik nam aan dat dat een soort beschuit was. Met die vreemde combinatie van etenswaren probeerde ik me een feestmaal voor te stellen, en omdat het de dolle tweeling was, lukte dat. Ik dacht: als ik later op mezelf woon ga ik dit ook eten, elke dag. Beschuit met eetbare schoenpoets en cake met sardines.
Maar op een of andere manier is het er nooit van gekomen.

zondag 2 augustus 2015

Sla

Het was een mooie zonnige dag, we waren even vergeten dat het zomer was, maar toen wisten we het weer. We fietsten naar een zorgboerderij langs de Amstel om vruchten te kopen. De vruchten waren uitverkocht, dus kochten we sla, bieten, venkel en bosui. Toen belde Fred van 85. Ik ken Fred al mijn hele leven, dat wil zeggen, vanaf mijn zestiende. Hij zei: 'Ik zag je in de krant. Mooie foto, je zag eruit als een Jiddische kalle. Maar die man, daar moet je niet naar luisteren, dat is een heel nare man.' Daarna vertelde hij over zijn vrouw, die nu drie jaar dood is. Ze had mannenvlees, zei hij, als ze samen in het Kalfje zaten, wilden alle mannen naast haar zitten. 'Niet om haar te versieren, maar omdat je zo goed met haar kon lullen. Nou, dag hoor.' En Fred hing weer op.
'Wat zei hij? Over mijn moeder zeker weer?' vroeg Freds dochter, die naast me stond, haar armen vol sla.
Ik gaf haar een arm. 'Kom, we gaan taart eten.'

maandag 27 juli 2015

Een vreemde

Ik lig wakker en denk aan het vermiste meisje. Dertien, een bril en puistjes op haar voorhoofd. Ik gun haar nog een paar jaar, maar vrees dat haar die zijn afgenomen.
Als ik aan haar denk is het alsof ik haar ken, een buurmeisje, een zusje, of misschien ben ik het zelf. Al twee dagen slik ik anti-epileptica, en voel me een vreemde in mijn eigen lichaam. De lijst met bijwerkingen neemt anderhalve bijsluiter in beslag, moeilijk in slaap vallen is er één, jeuk een ander. Verder is er agressie, ongewild beven en schudden, problemen met spreken, geen emotie tonen en/ of voelen, ongewone achterdocht, lui oog, hallucinaties en buitensporig veel winden laten. Ik noem er maar een paar. Een mogelijk – en ik zeg mogelijk – positieve bijwerking is het voorkomen van migraine. Migrainelijers moeten het hebben van de ongewenste bijwerkingen van andere medicijnen. Wij zitten in het zijspan, zelden in het zadel.

Ik lig in bed en heb last van slapende oren, zoals je last kunt hebben van slapende voeten - staat die ertussen? Nee. Ik word er gek van. Warm heb ik het ook, heel warm, maar dat is niet slecht, in combinatie met de vermoeidheid voelt het als de aangename kant van een kater – ‘gevoel van dronkenschap’, daar staat het. Dat blijft, las ik op internet, de vermoeidheid blijft. Net als ‘problemen met lezen, problemen met schrijven.’ Handig. Misschien kan ik plaatjesboeken gaan maken.

Ik ben er niet, dat voel ik heel duidelijk. Ik ben ergens anders, of heel diep van binnen. Alleen mijn dromen ‘s nachts doen werkelijk aan.
En weer duikt Lisa op, Lisa van 13, die de tent uit kroop. Niemand die het merkte, niemand die het wist. Behalve Daniël. Daan. Maar ook die was niet wie hij was. Op Facebook vind ik zijn foto, een knappe jongen van een jaar of zestien. Hij houdt van Justin Bieber, en in zijn vriendenlijst staan alleen jonge meisjes. 41 is hij in het echt, lees ik later op de dag, als Lisa is gevonden, ongedeerd.
‘Soms voorkomend (bij 1 tot 10 op de 1000): uitgelaten stemming, gevoelens van euforie.’

donderdag 23 juli 2015

Vriendelijk

Via Marktplaats kocht ik een printer van een vriendelijke jongeman die me consequent met u en mevrouw aansprak. Hij had de printer al voor me op de gang gezet, en hoewel ik liever even had gezien of hij wel zonder strepen printte, bleef ik bij de printer op de gang staan, want ik was zeiknat van de regen en wilde geen voetsporen maken op het tapijt.
Thuis bleek ik slechts de helft van het adaptersnoer te hebben meegenomen - stom dat ik daar niet even op had gelet. Ik leende een snoer van de buurman, sloot de printer aan en printte een testpagina. De pagina was wit. Ook alle andere pagina’s die ik printte kwamen er wit uit.
Ik belde de vriendelijke jongeman. Hij zei dat de printer met de hittegolf in de zon had gestaan, misschien was de inkt uitgedroogd. Ik zei dat de inkt niet was uitgedroogd, ik had er strepen van op mijn vingers. Hij zei dat ik nog maar een paar dingen moest proberen, dan zou hij intussen op zoek gaan naar de rest van het snoer, en me ’s avonds terugbellen.
Hij belde niet, niet die avond, niet de volgende morgen. Ik belde hem weer. Hij nam niet op. Ik sprak een bericht in. Hij belde niet terug. Ik stuurde hem een bericht via Marktplaats. Hij reageerde niet. Ik belde nog een keer. En zo ging het maar door, een week lang.
Ik dacht erover om hem te vertellen dat mijn vriend bij de politie zat. Ik dacht eraan om ’s nachts naar zijn huis te fietsen en een plakbandje over zijn bel te plakken. Ik dacht eraan om een drol door zijn brievenbus te duwen. En ik dacht eraan om hem te chanteren met zijn god, die vast niet te spreken zou zijn over zijn gedrag, vlak na de vastenmaand nog wel.
Maar dat deed ik allemaal niet. Ergens verwacht ik nog steeds dat hij terug zal bellen. Het was zo’n vriendelijke jongeman.

zaterdag 30 mei 2015

Twee dagen, twee nachten

Het duurt twee dagen en twee nachten, dat zie je op de wekker. Al die tijd lig je in bed, terwijl duizenden kleine mannetjes tegen de binnenkant van je schedel schoppen, met schoenen met stalen neuzen. Je denkt aan de vrouw die je sprak die op het punt van bevallen stond. Bevallen doet ook zeer, maar levert tenminste nog iets op. Je denkt aan Rosemary's Baby, aan The Exorcist, aan demonen uitdrijven – je sleept het er met de haren bij, alles om het een functie te laten hebben, een nut. Je kunt nauwelijks rechtop zitten van de pijn. Je denkt aan Alice en de Rode koningin, je hoort haar krijsen: eraf die kop! En denkt, ja, kon dat maar. Je bent een hoofd en je bent een lichaam, and never the twain shall meet.

Je ligt te rillen van de kou, in je joggingbroek en sweatshirt, onder dekbed en slaapzak, ijskoud heb je het. Je neemt nog een hete douche, het ontspant je hoofd. Daarna smeer je je slapen in met tijgerbalsem, dat verdooft. De poes die altijd bij je op bed slaapt, houdt nu afstand, niks wil ze met je te maken hebben, niks. Ze zit bovenop de kast, waar ze het beste de omgeving kan overzien, haar oren plat op haar kop.

Je valt in slaap. Je droomt dat je kunt autorijden en naar het huis van je opa en oma rijdt, zo door het openstaande tuinhek heen. Er staat een jarenvijftigblauw autootje op de oprit. Dan besef je dat ze hier allang niet meer wonen, dat ze dood zijn, en je rijdt heel hard achteruit de oprit weer af, zonder het hek te raken, het is niet te geloven zo goed als je kunt autorijden. Een vrouw komt het huis uit, het is opeens zomer, bloesem aan de bomen, en je herinnert je: het was altijd zomer bij opa en oma. Als je wakker wordt staat je kop op ontploffen, een heteluchtballon. De thermometer zegt 37,8. Dat is geen koorts, dat heet verhoging. Misschien is het wel geen migraine. Misschien is het iets anders, iets ernstigers. Misschien kun je worden opgenomen in een koel ziekenhuis met mensen die héél stilletjes voor je zorgen. Je steekt je hoofd onder de koude kraan, ijskoud, tot je niks meer voelt. Snijdt een gemberwortel aan stukken, honing, kokend water erbij, maar je maag zegt: ho. Op de gang komt een buur thuis. Je kijkt op de klok, 4:20. Op de wc lees je je telefoon. Je kon die avond voorlezen op een festivalletje, als je wilde. Een vriend schrijft: Jij slaapt. Vannacht sliep je ook al zo vroeg. Ik fietste rond 2 uur terug uit Utrecht en zag dat de hele flat bij jou donker was.
Je neemt een slaappil en gaat terug naar bed. Je wacht. Maximaal 36 uur duurt een aanval. Het staat overal. Het moet nu stoppen. Het is nu wel klaar. Na 36 uur zijn alle gedachten wel zo’n beetje gedacht. Je legt je hoofd tegen de koele spijlen van het bed, je aait de poes, die gelukkig niet mauwt – ze mauwt altijd, maar nu niet, en ze is zo zacht, zo zacht.

Je droomt dat je op Facebook post: In Quito zegt iedereen op straat: kom, we gaan naar de Lidl. Want daar ben je, in Quito. Je krijgt een telefoon aangereikt van een negenjarig meisje (gracias, zeg je), aan de telefoon haar moeder die tegen je zegt: ik heb zo veel opgestoken van de interviewtechnieken die je me hebt geleerd, morgen heb ik een interview met Frank.’ En je denkt: Frank? Het is de 20-e, zie je in je agenda, en de 29-e vlieg je pas naar huis. Je wil naar huis. Je wil zo graag naar huis.

zondag 24 mei 2015

Gratis

We wilden naar een restaurant dat gratis was. Omdat we niet zo’n plek kenden, gingen we op zoek naar the next best thing, een restaurant dat goedkoop was. Het goedkoopste restaurant in de buurt was een pizzeria, die volgens de internetrecensies heel vieze pizza’s maakte. Maar na wat verder googlen vond ik een Thais eetcafé waar alle curry’s € 6,50 waren.
We gingen erheen. Het oogde totaal niet naar een Thai, het oogde naar een hipstertent. Ik wist onmiddellijk dat de curry’s geen € 6,50 waren. Dat stond dan wel op de website, maar je zou zien dat op de kaart een heel andere prijs vermeld stond.
We sloegen de kaart open. Alle curry’s kostten € 6,50.
Een beeldschoon meisje met een prachtige stem kwam onze bestelling opnemen. Ze fronste toen we twee curry’s bestelden. ‘Eén curry is eigenlijk te weinig voor één persoon,’ zei ze, en ze raadde ons aan met z’n tweeën drie curry’s te bestellen. Als we er kip in wilden was dat 1 euro extra, per curry.
We bestelden drie curry’s en twee glazen wijn. Daarna vroegen we om een glas water.
Er verscheen een jongen met mooie ogen en een stralende lach aan ons tafeltje. ‘We hebben water in flessen, plat water en water met koolzuur,’ zei hij.
‘Wij willen gewoon een glas water.’
Hij herhaalde wat hij zonet zei over de flessen water. Het was duidelijk dat hij ons geen kraanwater wilde geven. We bestelden een fles plat water. De fles kwam.
‘Wat een grote fles,’ zeiden wij.
‘Het is maar vier euro,’ zei de jongen, met een wanhopige blik in zijn ogen.
We aten ons eten op, dronken onze wijnglazen leeg. Het meisje met de mooie stem kwam vragen of we nog iets nodig hadden. De jongen met de stralende lach kwam vragen of we nog iets wilden bestellen. We schudden ons hoofd. ‘We hebben nog heel veel water,’ zeiden we. Daarna kwam het meisje nog een keer, en daarna de jongen nog een keer. Uiteindelijk bestelden we allebei een glas thee, en daarna kregen we de rekening.
Die was hoger dan verwacht, en tegelijkertijd ook niet.
Op de fiets naar huis mijmerde ik over restaurants waar het eten gratis was. Niemand maakte daar misbruik van. Je ging erheen vanwege het eten en de sfeer, net als bij andere restaurants, en na afloop hoefde je niks te betalen. Iedereen vond dat heel gewoon.

woensdag 20 mei 2015

Crepeergeval

Op aanraden van een epilepsielijder, die nog niet kon zeggen of ze er baat bij had, maar er wel geweldig op sliep, had ik medische wietolie besteld voor mijn migraine. Dat kon via een website waarop ik las: crepeergevallen helpen is een plicht!
Ik had mezelf nooit eerder als een crepeergeval gezien, maar eens moest de eerste keer zijn. Ik vulde mijn gegevens in, en plaatste mijn bestelling. Even later kwam de bevestigingsmail binnen. Daarin stond: kennis is macht en wij willen dat jij voortaan jezelf weet te helpen en uit je slachtoffer rol kunt stappen.
Ook werd er reclame gemaakt voor ‘de eerst volgende mediwiet patienten fanclubdag’.
Van wiet kun je behoorlijk sloom worden, misschien verklaarde dat al die spaties.

Drie dagen later arriveerde mijn mediwiet, in een neusdruppelsflesje dat was verpakt in een anonieme bubbeltjesenvelop. Nog diezelfde avond belandde ik in de slachtoffer rol, en besloot een paar druppels te nemen. Daarna kroop het crepeergeval in bed, met één oog waar van binnenuit op werd getimmerd.

Ik sliep een paar uur. Toen was ik klaarwakker, mijn hoofd bonkte nog. Ik nam nog een paar druppels en viel weer in slaap. De volgende ochtend leek mijn hoofd twintig kilo te wegen. Mijn oogleden wilden nauwelijks open. Naast mijn bed lag een stukje papier waarop stond geschreven: ik droomde dat je mijn oogbal uit de oogkas zoog en in je zachte warme mond nam.
Mijn hoofdpijn was verdwenen.

dinsdag 19 mei 2015

Meanwhile at the headquarters

Er wordt van alles gezegd over De andere familie Klein, hoofdzakelijk heel mooie dingen, en soms zeg ik er zelf ook wat over, zoals hier.

Wie nog overgehaald moet worden kan hier de eerste zestien pagina's downloaden.

woensdag 13 mei 2015

Club

De interviewer is bezig met het inpakken van zijn spullen. Nog nagloeiend van het krankzinnig persoonlijke verhaal dat ik net heb verteld, giet ik de koud geworden koffie in de gootsteen.
‘Weet je aan wiens boek jouw verhaal me doet denken?’ vraagt de interviewer, terwijl hij een snoer oprolt. Hij noemt een naam.
Ik kijk op. ‘Dat is mijn beste vriendin.’
‘O ja?’ zegt hij verbaasd. ‘Ik moest trouwens ook denken aan dat boek van, kom, hoe heet ze?’
Ik noem een naam - die misschien?
‘Ja, die! Ken je die ook?’
Ik knik.
De interviewer kijkt me bedachtzaam aan. ‘Ook toevallig. Of is dat geen toeval?’
Ik schud mijn hoofd. ‘We behoren tot dezelfde club. We herkennen elkaar.’
Ik zie de afwachtende blik in zijn ogen, aarzel en zeg dan: ‘We hebben een geheime groet.’
Hij lacht.

woensdag 6 mei 2015

Verstandig

Ter hoogte van de groente ging een vrouw onderuit. Ik was als eerste ter plaatse, want ze had vlak voor me gelopen, doen alsof ik het niet had gezien kon niet meer. Ik stak mijn arm uit en de vrouw greep mijn hand, een intiem gebaar midden in de Dirk.
Onmiddellijk snelden twee andere vrouwen toe. Nu kwam het erop aan. Wie nam de leiding? Wie kon het beste troosten, wie zou het verstandigste doen? Ik was het niet, wist ik onmiddellijk, en met die gedachte overviel me een gevoel van verslagenheid. Ik wist gewoon dat ik het niet was, en straks zouden zij het ook weten. Angstvallig hield ik de hand van de vrouw vast, alsof dat mijn positie als eerste nog even kon veiligstellen. De andere twee grepen de vrouw onder de oksels en trokken haar overeind.
Haar hand gleed uit de mijne.
Ik keek naar de vloer, daar stonden haar schoenen, twee goudkleurige ballerina’s. De vrouw stond op haar blote voeten op de tegels van de Dirk en zei: ‘Even wachten hoor.’ Haar tenen waren rood gelakt.
De twee vrouwen lieten haar even wachten. Ik zette de twee ballerina’s naast elkaar, iets zinnigers kon ik niet bedenken. Toen ik ze oppakte besefte ik dat dát pas intiem was, de schoenen van een vreemde oppakken.
Een van de vrouwen vroeg: ‘Gleed u uit of werd u onwel?’
Zij was de verstandigste, wist ik meteen.
De vrouw met de blote voeten zei: ‘Ik gleed uit.’ Ze wees naar de vloer. Daar lag een geplette sperzieboon. We keken er alle vier naar, alsof de boon nu aan de beurt was om iets te zeggen. Daarna vervolgden we onze weg door de Dirk, allemaal sloegen we een andere richting op. Bij de chips kwam ik de vrouw van de verstandige vraag weer tegen, maar we maakten geen oogcontact.


woensdag 29 april 2015

Noot

Ik zeg: ‘Als er kampioenschappen kokosnootkraken zouden worden georganiseerd, zou ik heel hoog eindigen.’
‘Zo,’ zegt hij, ‘hoe lang doe je er dan over?’
‘Van de noot kraken tot het eerste stukje eruit halen?’ Ik denk even na. ‘Niet lang in elk geval.’
‘Ik ben benieuwd wat je techniek is,’ zegt hij. Hij gebruikt een stem die wat houteriger is dan zijn eigen stem.
‘Nou,’ zeg ik, en ook mijn stem klinkt anders, ‘ik zoek naar die drie donkere plekjes. Dat is de fontanel van de kokosnoot. Daar zet ik de punt van een schroevendraaier op, en dan geef ik met de hamer een tik. O, dat vind je niet prettig om te horen, ik zie het aan je.’
‘Nee, ga door,’ zegt hij.
‘Goed. Dan prik ik een van die plekjes door en zet ik de noot ondersteboven op een glas om het water eruit te laten lopen. Ik prik eigenlijk twee plekjes door, zodat hij zich niet vacuüm kan zuigen.’
‘Aha,’ zegt hij, ‘ik wilde al zeggen...’
‘Als al het vocht eruit is, leg ik de noot in mijn hand en sla erop met de klauwkant van de hamer tot er stukken afbreken.’
‘De klauwkant.’
‘Ja, weet ik veel hoe dat heet,’ zeg ik.
‘Ga door.’
‘Nou, en daarna kun je de stukjes eruit halen.’
‘Zo makkelijk?’
‘Zo makkelijk. Wil je nog wijn?’ vraag ik.
Hij legt zijn denkbeeldige microfoon weg en zegt: ‘Graag.’

maandag 27 april 2015

Oranje

‘Het doet gewoon pijn aan mijn ogen,’ zegt de muzikant, ‘wat een lelijke troep.’
We zijn naar een chique buurt gefietst, en lopen langs kleedjes met speelgoed, kleren, DVD’s, damesschoenen en handtassen. Overal ligt hetzelfde.
De muzikant zegt: ‘Als de vrijmarkt een week voor Sinterklaas was, zou iedereen hier cadeautjes kopen voor elkaar.’ Hij kijkt erbij alsof dat het ergste is wat hij zich kan voorstellen.
Op de stoep staat een meisje op een viool te krassen. Haar ouders zitten erachter, in de zonovergoten deuropening. Ze dragen oranje T-shirts en drinken witte wijn. Af en toe roepen ze iets naar de buren, die ook in de deuropening zitten met wijn.
‘Dit is een heel mooie buurt,’ zeg ik tegen de muzikant, ‘met verschrikkelijk mensen. '
Die zegt: ‘Ik zag twee kinderen in slaapzakken met een bordje: Wij worden slapend rijk.’
‘Dat is een ouwe,’ zeg ik, ‘die wordt elk jaar gedaan.’
‘En ik zag een jongen trompet spelen, met een bordje erbij: Voor vijftig cent hou ik op met spelen.’
We passeren een man met twee koelboxen, hij kijkt me aan en roept plotseling enthousiast: ‘Grote hoeveelheden illegale rosé! Hier te koop!’
Ik wend mijn gezicht af. We gaan terug naar huis. Naar onze doodstille nieuwbouwwijk, de bouwput met zijn betonnen skeletten, en de drie man en een paardenkop die hier wonen.
‘Weet je nog vorig jaar met Koninginnedag?’ vraag ik als we aankomen, ‘dat we voor de grap hier voor de deur wilden gaan zitten met een kleedje vol ouwe spullen?’
De muzikant kijkt om zich heen, naar de straat die nu bijna helemaal betegeld is. ‘Hm, misschien kan het volgend jaar.’


woensdag 15 april 2015

Maakbaar

We zitten in het docentenkeukentje van het universiteitsgebouw, de zangdocent, de theaterdocent en ik. ‘Het is allemaal de schuld van Idols,’ zegt de theaterdocent.
De zangdocent knikt. ‘Precies. Nu denken ze allemaal dat ze kunnen doorbreken.’ Ze prikt met haar vork in haar noedels, die nog hard zijn. Mijn maag rommelt, ik ben vergeten thuis te eten. Teveel commotie vlak voor vertrek. Ik trek het deksel van de medewerkerskoektrommel.
‘Zet hem maar op tafel,’ zegt de theaterdocent. Ze pakt een koekje. ‘Het is iets van deze tijd, iedereen wil beroemd worden. En ze denken dat het voldoende is om het alleen maar te willen.’
‘Ik hoor altijd dat ze een boek willen schrijven,’ zeg ik. ‘Dat is namelijk een kwestie van er gewoon even voor gaan zitten.’
De theaterdocent pakt nog een koekje. ‘Sorry, ik ben het even vergeten, maar schreef jij nou ook boeken?’
‘Grappig dat je dat vraagt,’ zeg ik, op dezelfde quasi-spontane toon die ik in mijn lessen aansla als ik een bruggetje zoek, en ik open de tas die op mijn schoot ligt. ‘Toevallig is mijn nieuwe boek nét vanmiddag van de drukker gekomen.’ Ik hou het op.
De twee docenten kijken naar elkaar en dan naar mij.
‘Dat doe je dus helemaal verkeerd, hè,’ zegt de zangdocent. ‘Je had meteen toen je binnenkwam je boek uit je tas moeten pakken en moeten zeggen: ‘Kijk, vandaag uitgekomen!’
De theaterdocent knikt. ‘Ja, je moet wel een beetje publiciteit maken.’
Ik mompel iets over de publiciteitsafdeling van de uitgeverij. Ze wuift het weg. ‘Je moet het zelf doen. En straks in de les aan je cursisten laten zien, hoor. Die van mij doen van alles. Ze werken bij de radio, bij de tv… Daar moet je gebruik van maken.’
Ik knik. Die van mij doen ook van alles. Ik probeer me te herinneren wat ook alweer. Het enige dat me te binnen schiet is een cursist van lang geleden die vormgever was bij de Donald Duck.

zondag 5 april 2015

Vast

Het pootje van mijn zonnebril liet steeds los. Dat kwam omdat het schroefje er telkens uitviel. Ik draaide het schroefje er weer in en besloot het met lijm vast te zetten.
Ik hou van lijm, ik heb altijd vier of vijf soorten in huis. Voor dit klusje leek secondelijm me het beste. Eén druppel. Dat kon vast gheen kwaad.
Ik herinner me de introductie van secondelijm. In de krant stonden berichten over mensen die op de OK waren beland met aan elkaar gheplakte vinghers. Ik zal het nooit vergheten.
Ik haalde de dop van het tube secondelijm en kneep er voorzichtigh in. Andy Warhol, van wie ik ook heel veel hou, zei, als hij zich had aanghekleed om uit te gaan: I ghlued myself. Ook dat zal ik nooit vergheten.
Zachtjes kneep ik in de tube, maar er kwam niks uit. Ik kneep wat harder. Nogh niks.
Soms drooght zo’n tube uit. Dan lijkt hij vol, maar zit er alleen lucht in. Ik besloot hem door te knippen om te zien of er nogh wat in zat. Voor de zekerheid leghde ik er een stuk keukenrol onder.
Zodra ik de schaar in de tube zette spoot de lijm, dun als water, eruit. Over mijn bureau, over mijn handen. Onmiddellijk spreidde ik alle tien mijn vinghers en wachtte.
Na een minuut of zo durfde ik mijn vinghers weer te beweghen, de lijm had harde ruwe korstjes op mijn huid ghevormd. Op mijn bureau laghen een paar druppels die nogh niet waren opghedrooghd. Snel veeghde ik ze wegh met het stuk keukenrol. Ook op mijn toetsenbord lagh een druppel die ik nogh kon weghveghen. Ghelukkigh, de schade was beperkt ghebleven.
Toen ghingh ik een stukje typen.

dinsdag 31 maart 2015

Storm

Om vier uur werd ik wakker van de storm. De poes was al wakker. Ik luisterde naar het fluiten van de wind, het gebulder. Het raam in de woonkamer stond open, de wind stond er pal op. Ik schatte in hoe stevig het raam was. Ik zag een fabriek voor me waar prototypen van mijn raam waren getest op harde fabriekswindstoten. Het stelde me niet gerust. Ik stond op en liep naar de kamer. De poes zat op de drempel alsof ze wilde zeggen: dan zul je het zelf wel zien. Ik sloot het raam en het gebulder verstomde. Stukken bouwmateriaal vlogen over de parkeerplaats. Lantaarnpalen zwiepten heen en weer. De regen tikte tegen de ruit.
Ik dacht: stormen zijn het enige dat we nog hebben. De natuur hebben we getemd, wilde dieren zitten in hokken, scheurbuik en de pest hebben we uitgeroeid, heksen op de brandstapel gegooid. Maar stormen doen nog steeds wat ze willen.
Ik bleef een poosje staan, toen ging ik terug naar bed. De poes volgde wat later. Ze ging bovenop me staan, klom naar mijn hoogste punt en bleef daar roerloos staan, een leeuw die over de savanne uit kijkt.
Kom nou maar gewoon slapen, zei ik.
Ze daalde af en kroop tegen mijn buik. Maar slapen deden we niet.

maandag 23 maart 2015

Stoelriemen vast

Vandaag gaat mijn boek naar de drukker. Ik vraag me af of er wel eens een schrijver is geweest die in deze fase nog heeft ingegrepen. Die heeft geroepen: Stop de persen! Om zodra het enorme apparaat schuddend en hijgend was stilgevallen, de halfbedrukte velletjes van de band te grissen en ermee vandoor te gaan.
Je kunt nog terug, zeg ik soms tegen mezelf als ik voor een grote, verre reis sta. Ik zeg het op weg naar Schiphol, ik zeg het bij de gate, en ik zeg het als ik de stoelriem al heb vastgemaakt, maar de deur van het vliegtuig nog open staat. Je kunt nog terug, het is nog niet te laat. Je kunt tegen de stewardessen zeggen dat je een voorgevoel hebt, daar zijn ze gevoelig voor. Er zijn vliegtuigen neergestort waarvan passagiers op het laatste moment zijn uitgestapt, omdat ze een voorgevoel hadden. Iedereen bewonderde hun doortastendheid.

Vlak voor ik debuteerde zei een Grote Schrijver tegen me: je denkt dat het je hele leven zal veranderen, maar er verandert niks. Hij kreeg gelijk.
Ik herhaal zijn woorden nu voor mezelf, want op een of andere manier voelt dit boek als mijn debuut. Mijn echte debuut. Maar het maakt niks uit. 's Nachts word ik wakker van kramp in mijn kuiten, 's morgens heb ik een stijve nek. Elke nacht train ik, in voorbereiding op iets waar ik geen enkele invloed meer op heb. Ik kan alleen maar afwachten. Met mijn riem om tot het 'stoelriemen vast'-teken is gedoofd.

zondag 22 maart 2015

Eitjes

Het is vrijdagmiddag in de Dirk. Voorbij de kassa’s wordt ik aangesproken door een oudere vrouw met een geruite tas op wieltjes. Een pluk van haar haar staat recht omhoog, alsof ze net wakker is. Ze kijkt me aan en zegt: ‘Weet u wanneer het Pasen is?’
‘Maandag en dinsdag, geloof ik,’ zeg ik, en besef ter plekke dat ik er niks van weet. Sinds wanneer valt Pasen op een dinsdag? Ik verbeter mezelf: ‘Zondag en maandag.’
Ik weet het niet zeker, ik vermoed het alleen maar. Ik heb geen verstand van dit soort zaken. Pasen, Pinksteren, Koninginnedag, meestal is het gewoon opeens zo ver.
‘Dan al?’ De vrouw fronst en tuurt langs de kassa’s de winkel in. ‘Maar ik zie nog niks.’
‘O, er ligt van alles,’ zeg ik, en opeens weet ik het zeker. ‘Heel veel soorten eitjes.’
‘Ja, eitjes.’ Ze zwijgt even. Dan mompelt ze: ‘Dan maar geen takken.’
Ik loop verder. ‘Dank u wel!’ hoor ik haar nog zeggen.
Achter de sigarettencounter staat een verkoopster met haar armen over elkaar geslagen. Ze kijkt me een paar tellen misprijzend aan, dan gaat ze door met het uitpakken van een slof Marlboro.

woensdag 18 maart 2015

Mogelijkheden

Op ello zie ik een afbeelding van een wereldkaart gemaakt van een paar duizend lucifers. Een truck met mensen in de laadbak die volledig bestaat uit 'stainless steel discs' - ik wil niet weten wat het zijn, maar denk er toch minutenlang over na. Ik zie een jurk - meer een pantser - die is samengesteld uit tientallen gele wascokrijtjes. Ik klik het weg, ik klik alles weg, maar het is al te laat, ik heb het al gezien.
Het maakt me nerveus. Het vertelt me dat ik te groot leef, te grof, dat ik mijn mogelijkheden te weinig benut. Ik moet truien breien van ongebruikte vuilniszaksluiters, gedichten maken van de titels op de ruggen van mijn boeken. Ik moet bruggen bouwen en kastelen, collecties samenstellen en de wereld samenvatten. Ben ik nou een creatief iemand?
Een aardbeving heeft scheuren veroorzaakt in zandsculpturen die werden tentoongesteld in een hal. De hal sluit zijn deuren, voor ons aller veiligheid. Gelukkig, denk ik, gelukkig, en zie voor me hoe de sculpturen omver worden geduwd, aangestampt, terug naar wat het was, grond. Gewoon grond.

zaterdag 14 maart 2015

Levenskunst

Ik liep door Sevilla met de eigenaresse van het huisje waar ik een maand verbleef om mijn boek af te maken. De zon scheen, volgens de thermometers die overal in de stad hingen was het 23 graden, en we waren zojuist, in onze ouwe flodderkleren, het idioot chique hotel, waar zij ooit met een geliefde de nacht had doorgebracht, binnen geweest, alleen om te kijken.
‘Hier kom je anders toch nooit?’ zei ze. Ze had alweer een poosje een nieuwe liefde.
Ik vertelde over de levenslessen van René Gude waarover ik die ochtend in de krant had gelezen.
‘Noem er eens een?’ zei ze.
Ik dacht heel diep na en zei: ‘We moeten efficiënter gebruikmaken van de levenservaring van anderen. We denken altijd dat we alles zelf moeten uitzoeken, wat voor werk we moeten doen, hoe je een relatiebreuk verwerkt, terwijl alles al eerder is gedaan, door anderen.’
‘Hm.’ Ze knikte langzaam. Daarna zwegen we een poosje.
We liepen door het María Luisa park met gebouwen van de wereldtentoonstelling uit 1929 die het park iets van een sprookjesbos gaven.
Het leven is belachelijk goed, dacht ik. Het is december, ik loop door de zon, de wereld is prachtig, ik ben verliefd en niet bang.
‘En verder?’ zei ze.
‘Niet te veel twijfelen,’ zei ik, maar de context was ik vergeten. Dus zei ik maar: ‘Twijfelen is nergens goed voor.’
Ik probeerde me de andere lessen te herinneren, maar er schoot me geen een meer te binnen.
‘Ik zal je een link naar het stuk mailen,’ zei ik.
‘Ja, doe dat,’ zei ze.
Maar om een of andere reden deed ik het niet.

dinsdag 10 maart 2015

Foto

De vriendin van mijn ex postte op Facebook een foto van haar vriend. Ik kende de foto maar al te goed, ik had hem zelf gemaakt, op een vakantie een paar jaar eerder. Dat zij die foto nu postte, voelde op een vreemde manier als diefstal. De man mocht ze hebben, maar de foto was van mij. Feitelijk had ik alleen op de afdrukknop gedrukt, en later de prints bij de Hema opgehaald – in tweevoud, een stapeltje voor hem en een stapeltje voor mij, alsof we toen al iets voorvoelden – maar het moment was van mij geweest, van ons, zoals we toen nog heetten.

Een kort verhaal, zeg ik vaak tegen mijn schrijfstudenten, is als een vakantiefoto, jíj weet wat zich aan de randen afspeelt, en wat er voorafgaand aan het moment dat de foto werd genomen gebeurde. Jij weet wie de mensen erop zijn, wat hun geschiedenis is. Maar dat vertel je niet in je verhaal.

Ik keek naar de vakantiefoto van mijn ex en zag hem weer zoals ik hem toen kende. Ik zag de hoop en het vertrouwen, de overtuiging om niet alleen dit, maar nog veel meer samen te gaan doen. Ik zag de Ray Ban zonnebril die drie weken lang mijn gezicht had weerspiegeld. Ik zag de kreukels die zich niet uit zijn overhemd lieten strijken met het reisstrijkboutje (‘De stewardess’), en ik zag de verlegenheid toen er geen deur in onze badkamer bleek te zitten. Als hij moest poepen trok hij een handdoek over zijn hoofd zodat ik zijn gezicht niet zag. We kenden elkaar nog maar kort, en ik voelde al dat het niet eeuwig zou gaan duren. Maar we deden ons best, ons uiterste best. Dat was het enige wat we konden doen.

zaterdag 7 maart 2015

Bal

Al bij het eerste stoplicht bleek ik mijn handschoenen te zijn verloren. Ik had ze in mijn jaszak gestopt voor de terugtocht, die ongetwijfeld laat en onder andere omstandigheden zou plaatsvinden dan de heentocht, en ze moesten eruit zijn gevallen.
Ik had geen zin om om te keren. Maar hoe langer ik doorfietste, hoe meer spijt ik daarvan kreeg. Het waren heel fijne handschoenen.
Het was volle maan. In het café waar we voorafgaand aan het bal bijeenkwamen zeiden we tegen elkaar: Er gaat vast iets ergs gebeuren. Ja, dit boekenbal gaat de geschiedenis in als het bal waarop het vreselijk uit de hand liep. We dachten aan vechtpartijen, iemand had het zelfs over een aanslag, wat helemaal geen rare gedachte was, zoveel mensen op een kluit.
Maar er gebeurde niks. We vroegen elkaar met welke schrijver je het zou willen doen.
Met geeneen, zei iedereen. Ja, maar als het móest. Iemand noemde de vriend van Heleen van Royen, hoewel ik niet weet of die als schrijver telt. Ook de naam van de winnaar van Heel Holland bakt viel. Die had een kookboek geschreven, dus mocht ook meedoen.
Rond middernacht leek er iets te gebeuren dat op vechten leek. Er vloog wijn uit een glas en er werden gebaren gemaakt. Daarna was het weer stil.
Ik vertrok tegen sluitingstijd. Vlak voordat ik thuis was vond ik mijn handschoenen terug. Netjes aan de rand van het fietspad, daar lagen ze.


dinsdag 3 maart 2015

Knipoog

Het was druk in het zwembad. Ik zwom dicht langs de lijn die in het water hing.
Aan de andere kant van de lijn zwom een man van mijn leeftijd, misschien iets jonger. Ik denk vaak dat mensen die jonger zijn dan ik, van mijn leeftijd zijn. Dat zegt meer over mij dan over die mensen.
Afijn.
Hij zwom even hard als ik. Dat was echt zo, want telkens kwamen we elkaar halverwege het baantje tegen, en op dat moment keken we elkaar even aan, met die dooie, nietszeggende blik van iemand die zich fysiek inspant.
We stonden net op het punt om elkaar voor de vierde keer te passeren toen ik water in mijn oog kreeg. Ik kneep het ene oog even dicht, en zwom de man voorbij.
Toen ik omkeerde zwom hij niet meer in de baan naast me. Hij zwom in mijn baan. Hij lag op zijn rug en zijn armen sneden als messen door het water. In no time was hij bij de overkant. Daar draaide hij niet om; hij greep de beugels van het startblok boven hem beet en trok zichzelf een paar keer op. Ik keek naar zijn rug, zijn schouders, zijn nek. Ik keek weg. Bijna was ik bij hem. Plotseling draaide hij zich om en keek me aan. Al het dooie nietszeggende was uit zijn blik verdwenen.
Nee, wilde ik zeggen, sorry! Het was geen knipoog, het was het water.
Maar ik zei niks. Zijn blik gleed naar mijn oor, erlangs. Er brak een lach door op zijn gezicht.
'Hallooo!' hoorde ik. Ik draaide mijn hoofd om en zag een vrouw van bejaarde leeftijd. Ze glunderde.
'Hallo!' zei hij. Ook hij glunderde.
Ik zwom naar het trappetje.

vrijdag 27 februari 2015

De ontkenning

‘Dit ben jij niet,’ zegt mijn agent. We zitten beiden achter onze computer, zij in haar huis, ik in mijn huis, en bekijken de nieuwe foto’s. Ik zie een oudere vrouw met groeven in haar gezicht en een doodswens in haar ogen.
Dus dit ben ik, dit is er van me geworden.
‘Neeee,’ zegt mijn agent. ‘Nee hoor.’

Ik was naar de schoonheidsspecialist geweest en daarna naar de kapper. Terwijl de stagiaire mijn haren föhnde, kwam de eigenaresse van de kapsalon achter me staan. Ze kneep haar ogen samen en zei tegen de stagiaire: ‘Zo is zij niet.’ Daarna woelde ze door mijn haar tot het leek of ik door een storm had gelopen. ‘Dit is hoe zij is.’

‘Je kunt je boek ook gewoon De andere familie Groen noemen,’ zegt een bevriend schrijver.
Ik schud mijn hoofd. ‘Het gaat niet over mij.’

woensdag 18 februari 2015

Hobby

Het is woensdagmorgen 7:30 als de stilte bruut wordt verscheurd. Ik trek het kussen over mijn kop en knijp mijn ogen stijf dicht. Dan verschijnt er een whatsappje: Fucking aso!
Ik schrijf terug: Aaaargh! Ik haat hem!
De hobbyboorder. Er gaat geen dag voorbij of hij laat van zich horen. ’s Avonds om half tien als je hem niet meer verwacht. Op zondagmorgen, als het hele pand nog lijkt te slapen. Midden op de dag als je denkt dat hij op zijn werk zit. Al zijn planken moeten inmiddels wel hangen, zijn schilderijen ook. Zijn kasten zijn verankerd, zijn plafond hangt vol kroonluchters. Dat kan niet anders.
Anderhalf jaar wonen we hier inmiddels. De eerste maanden was het een herrie van jewelste, maar inmiddels is iedereen wel uitgeklust. Behalve de hobbyboorder. Die weet niet van ophouden. ’s Morgens, ’s avonds en in het weekend, op elk moment kan hij toeslaan.
Niemand weet waar hij woont. Je kunt het niet horen. Het klinkt altijd alsof het vlak naast je is, of vlak boven je. Maar als je vlak naast je of vlak boven je aanbelt, blijken ze daar net zo geïrriteerd te zijn als jij. Sommigen hebben jou al die tijd verdacht. Ik denk aan verhalen over seriemoordenaars die zich voordeden als onopvallende bewoners. Die jarenlang hun buren voor de gek konden houden. Niemand die ze ergens van verdacht.
Intussen boort de hobbyboorder lustig voort.

zondag 15 februari 2015

Mind your step

Op de avond van Valentijnsdag viel een man me in de armen. Hij had spierwit haar, droeg een feestelijk gilet en struikelde over het opstapje. Ik schatte hem een jaar of tachtig. Op het opstapje zat, zag ik, nadat de man stamelend zijn weg was vervolgd, een bordje: Mind your step.
Alsof we op reis gingen.

Er werd een literaire prijs uitgereikt, ik had rode nagellak opgedaan. Er waren veel bekenden, maar ik zoende niemand, ik zwaaide en zei ‘hoi’. Het was de dag na de uitvaart. Ik wilde afleiding, en de afleiding wilde mij; hij had nog nooit zo zijn best gedaan. De hele avond dacht ik niet aan waar ik niet aan wilde denken. Tot iemand er, op een onverdacht moment, opeens naar vroeg - 'Je vindt het toch niet vervelend om het erover te hebben?' Vanbinnen werd iets opengespleten. 'Nee hoor,' zei ik.
Tien minuten later stond ik bij de bar. Ik keek op mijn telefoon en zag dat er negen berichten zaten in het Whatsapp-groepje dat we op de dag van de herdenking hadden opgericht. Ik trok mijn jas aan, zocht mijn fietslampjes. Mijn nagellak begon al te bladderen. De man met het witte haar en het feestelijke gilet was nergens meer te bekennen.

zaterdag 7 februari 2015

Prop

Ik haalde een prop ter grootte van een kroket uit de stofzuigerslang. De prop bestond uit stof, katten- en mensenharen en harde sisal draden afkomstig uit de deurmat.
Maar ik vermoedde dat dit niet alles was.
De dag daarvoor had ik een beller met een Indiaas accent die vroeg naar Mister Kro-wèn toegeschreeuwd to go and fuck himself, en een lelijke ouwe man in een gele spencer die me via Facebook Messenger een bericht stuurde met veel knipoogjes en kusjes, hetzelfde te verstaan gegeven. Net als de man die me liet weten binnenkort zijn ‘autobiografische politieke roman over 32 jaar bij verschillende overheden’ te zullen sturen.
Maar het had niet opgelucht, de prop zat er nog steeds.
Het verlamde me, ik zat al drie dagen naar mijn monitor te staren, in afwachting van – ja wat? Hij was dood, de vriend, het was nu zeker, en de krant schreef er op een verschrikkelijke manier over.
Ik poerde in de stofzuigerslang, met verschillende voorwerpen, ten einde de verstopping te verhelpen. Ik liet hem zelfs vol water lopen, omdat ik dacht dat de prop zich nat misschien beter liet verwijderen. Maar niks hoor. Daarvoor had ik nog overwogen de prop in brand te steken, maar de slang is van plastic, er hangt een rookmelder aan het plafond, en een nieuwe stofzuiger is duur.
Het gaat lukken, dacht ik, maar misschien niet 1-2-3.
En toen, op zaterdagochtend, na een goede nacht slaap, een dikke krant en chocoladecroissant, hoestte de stofzuigerslang de prop opeens op. Daar lag ie, een kleffe drol van haren, een verdronken muis. Maar ik hoefde niet meer te huilen. Dat was voorbij.

woensdag 4 februari 2015

Roti

Ik sta bij een Surinaams afhaalrestaurant. Het is tien voor twee ’s middags. Buiten is het onwerkelijk rustig. De rust van leven dat gewoon doorgaat.
‘Kip of kipfilet?’ vraagt de vrouw achter de balie.
Ik kijk haar aan en wil zeggen: er is iemand dood. Je kent hem niet, maar ik wil toch dat je het weet, en ook dat het op een verschrikkelijke manier is gebeurd. Het heeft niks met jou of met je roti te maken, en tegelijkertijd wel, want al die tijd dat ik hier sta denk ik eraan, op de fiets hiernaartoe dacht ik eraan, en de afgelopen nacht heb ik er aan één stuk door aan gedacht, en telkens kwamen er nieuwe vragen bij, vragen waarop jij ook geen antwoord hebt, dat weet ik, maar toch wil ik ze graag stellen. Misschien alleen om te horen dat de antwoorden er niet toe doen.
‘Koud mee of opwarmen?’ vraagt de vrouw achter de balie.
‘Koud,’ zeg ik, en dan: ‘Nee, doe toch maar opwarmen.’
Ze glimlacht alsof ze het begrijpt, en legt mijn roti in de magnetron. Ik wil haar vertellen over het engeltje dat ik, onmiddellijk nadat ik het hoorde, uit de la heb gepakt. Een soort amulet, een prul eigenlijk, het lag niet voor niets in een la. Hij gaf het ons tijdens die oud en nieuw die we met zijn vieren in een betonnen hotel aan de kust doorbrachten. Omdat we geen zin hadden om thuis te zijn. Omdat we nergens zin in hadden. Het werd een van de leukste oud en nieuws van mijn leven.
Nu zit ik met dat ding. Ik hou het vast, kijk ernaar. Misschien moet ik er iets mee doen, iets symbolisch. Maar het is al een engel, en je kunt het ook overdrijven.
De magnetron pingt, de vrouw doet mijn eten in een tasje.
Onderweg weg naar huis beland ik in een natte sneeuwstorm. Ik stap af en huil om de koud wordende roti in mijn fietstas.

woensdag 21 januari 2015

Spits

We hadden om half zeven afgesproken op de brug naar de Ceintuurbaan. Ik was er als eerste. Ik wachtte een paar minuten, zag hordes fietsen de brug beklimmen en weer afdalen, maar haar zag ik niet. Ik trok mijn muts verder over mijn oren. Dook in mijn sjaal. En opeens zag ik haar, ze schoot voorbij, de brug over. Ik herkende haar lange haar, het kinderzitje op haar fiets. Misschien wacht ze aan de andere kant van de brug, dacht ik, en fietste erheen. Maar daar was ze niet. Ze was verdwenen. Ik bleef besluiteloos staan. Toen pakte ik mijn telefoon. Er was een bericht van haar. Ik sta denk ik bij verkeerde brug. Naar van wou straat.
Oh oké! Ik kom eraan, schreef ik terug, en begon heel hard te fietsen.
Pas halverwege de Ceintuurbaan dacht ik: Welke brug naar de Van Wou dan? Ik stopte en stuurde een bericht. Ik ben al bijna bij het Roelof Hart. In het tweede bericht schreef ik: Plein.
Zij bleek te zijn omgekeerd en stond nu alsnog op de brug naar de Ceintuurbaan.
De hele Ceintuurbaan af fietsen, dan zie je me, tikte ik. En voegde eraan toe: Jij fietst snel.
Een paar minuten later zag ik haar aankomen. We moesten allebei heel hard lachen.
‘Ik zag je voorbij fietsen,’ zei ik. ‘Ik herkende je aan je haar en je kinderzitje.’
Ze zei: ‘Ik heb helemaal geen kinderzitje.’ Nu pas zag ik haar fiets, een stoer sportmodel. Haar haar zat onder een pet. Dat had ik dus ook niet kunnen zien.
We begonnen te fietsen, de Ceintuurbaan af, de Van Baerlestraat door. We moesten nog een heel eind, maar ik had een lang verhaal, dus dat was niet erg.
De schorre toeter van een scooter joeg ons uiteen. We vlogen bijna de stoep op. Net fietsten we weer naast elkaar of er klonk een fietsbel. Geen gezellige rinkelbel, maar een serie korte venijnige pingetjes. Achter ons bleek een woedende massa fietsforensen te zitten. Met verbeten koppen duwden ze ons opzij. We schoven aan de kant, gingen achter elkaar rijden. Lukraak slingerde ik zinnen van mijn verhaal naar achteren.
Ik dacht aan de mensen in Spanje die altijd bleven lachen als je tegen ze op botste of ze voor de voeten liep, ja zelfs als je heel hard op hun tenen stond. Nooit heb ik er iemand uit zijn slof zien schieten. Terwijl ze toch een reputatie hebben daar.
Bij het stoplicht kwamen we weer samen, de massa en wij. Toen het groen werd begon het duwen en bellen opnieuw. We begonnen ons er hardop over te verbazen. Lacherig te doen. Een peloton met een keurige vrouw aan kop drukte ons met een paar korte pingetjes opzij.
‘Je haalt het nog wel, hoor,’ riep ik haar na.
Ze haalde een hand van het stuur en stak, zonder om te kijken, in één vloeiende beweging haar middelvinger op.



donderdag 15 januari 2015

Saudade en de Lidl

Langzaam wordt duidelijk wat herinneringen gaan worden. (En niet wat niet. Waar ik niet meer aan denk, daar denk ik niet meer aan.) De laatste week. We rijden over verlaten wegen, door de bergen tussen Portugal en Spanje. Diep onder ons kronkelt een rivier, op de autostereo de cd van haar jongste dochter, die sinds kort in Nederland woont. En ik weet dat ik voor de bijl ben gegaan, als ik bij het songfestivalliedje van Anouk denk: zet eens harder?
Achter ons kleurt de hemel oranje, voor ons hangt een dikke vette volle maan.
‘Wat betekent saudade ook alweer?’ vraag ik.
‘Pijn,’ zegt zij en schakelt. Ze zegt nog net niet: dat is een gerecht met stoofvlees. Zij woont hier, zij heeft niet wat ik heb, nog maar zes dagen.
Ik zeg:
- Moeten we nog langs de Lidl?
- Hoeveel kilometer is het precies vanaf de grens?
- Is het obrigado of obrigada?
Haar antwoorden houden mijn voeten aan de grond.
‘Ik hou niet van BLØF,’ zegt ze als het volgende nummer begint, en spoelt door.
‘Nee,’ zeg ik, net iets te hard. Jezus, heb ik het nu ook al bij BLØF?
Ik kijk naar buiten, naar de donkere bergen. Boven ons zoveel sterren alsof iemand een vol blik uit zijn handen heeft laten vallen.
Ze spoelt de cd door, we vallen midden in het volgende nummer. En dan kan ik me niet meer inhouden, het gaat vanzelf. Ik zing mee, héél zachtjes, want er is echt niemand die dit mag horen.
‘Het is een nacht, die je normaal alleen in films ziet.’

zondag 11 januari 2015

Thuis

Ik dacht aan een bus die over een bergweg reed en focuste op een kale kop zes rijen voor me. Een paar rijen achter me zat een man luidruchtig te braken, er kwam geen einde aan. Mensen keken elkaar aan van oei oei oei, hoor die man nou! Hopend dat hij ze niet aan zou steken, dat er niet iets zou beginnen te ruiken straks. We werden van links naar rechts gesmeten, van onder naar boven. ‘Madre mia,’ verzuchtte de vrouw naast me – de hele vlucht had ik me geërgerd aan haar dikte, die over de rand van haar stoel puilde, op de mijne lag, mijn beenruimte innam. Maar vervelender vond ik dat ze me een snoepje aanbood toen de landing werd ingezet. Nu kon ik haar niet meer haten.

Thuis merkte ik pas dat ik een maand was weggeweest. Vreemd huis, dacht ik. Leuk, maar vreemd. Ik wist niet meer hoe ik de melk voor in de koffie verwarmde, in een pannetje? Pas na een paar minuten herinnerde ik me mijn elektrische melkopschuimer.
Ik was het wachtwoord voor mijn computer vergeten. Ik kreeg de controlevraag, iets over mijn eerste huisdier.
'Het afwasteiltje is kwijt,' zei ik, 'waar zou jij een afwasteiltje leggen?'

De poes is groot, dik en opvallend stil – ik ben de scharminkelkat met drie poten gewend, en denk opeens: als die maar niet krijsend voor mijn deur staat nu. Voor mijn Spanjedeur. Ik mis het licht, het harde winterlicht, het is zo donker hier. Ik mis mijn zorgen van daar. De zorgen voor genoeg hout in de schuur, en een goed brandend vuurtje in de avond. Zorgen voor eten in de koelkast, en wifi op de laptop. (Maar als er geen wifi is bellen we wel, en als er geen eten is, kloppen we wel bij het grote huis aan.)

Charlie Hebdo is aan me voorbijgegaan. Ik bedoel, ik vernam het wel, toen ik na afloop van een dagje Sevilla thuiskwam en Facebook bezocht, maar het kwam niet binnen. Ook de dagen daarna niet, terwijl ik er speciaal de Nederlandse televisie voor had aangezet. Ik wil me er schuldig over voelen, of op z’n minst bezwaard, maar zelfs dat lukt niet. Ik ben Charlie niet.

De avond voor vertrek heb ik de kachel aangemaakt met mijn manuscript. Blaadje voor blaadje heb ik het aan de vlammen gevoerd. Maar het wilde niet branden. De vlammen doofden uit. Dat zal wel weer wat betekenen, dacht ik, en liet het erbij. Maar toen ik een halfuurtje later in mijn werkhoek zat te Skypen en opzij keek, zag ik de vlammen opeens hoog oplaaien.

Ik ben meer een stadsmeisje dan een buitenvrouw, hoorde ik mezelf daar zeggen.
Maar haal het meisje uit de stad, en ze herkent zichzelf niet meer.

dinsdag 6 januari 2015

De val

Halverwege het Skypegesprek viel ik van mijn stoel. Hoewel die beschrijving niet helemaal juist is. Ik zat aan mijn werktafel, op mijn werkstoel, in de enige ruimte van het huis met wifi, ik moest lachen en voelde de stoel achterover hellen. Nog steeds lachend merkte ik dat ik voorbij het punt ging waarop je hoorde te gaan.
Ik liet het gebeuren. Ik was me bewust van het lage tafeltje dat achter me stond, van de hardstenen vloer. Ik dacht aan mijn rug, mijn nek, mijn achterhoofd, maar het waren geen verontrustende gedachten, ik dacht: dan moet het maar.
Het viel me op hoe bevrijdend het voelde om je maar gewoon te laten vallen.
En net toen ik dacht dat er geen einde aan kwam, besefte ik dat ik was geland.
Ik lag op een zacht rood kleed. Redelijk comfortabel, afgezien van de stoel in mijn nek. Het maakte dat ik me afvroeg waarom ik niet vaker viel, waarom ik elke val altijd probeerde te voorkomen. Het liefst was ik nog even blijven liggen. Maar er stond een camera op me gericht, er was iemand die toekeek. Dus kwam ik overeind.
‘Stel je voor dat ik mijn nek had gebroken,’ zei ik, ‘dan had jij dat zien gebeuren.’
‘Of dat je dood was gegaan,’ zei hij.
We lachten.

donderdag 1 januari 2015

Worst

Na ruim drie weken is mijn Spaans nog niet veel beter, om de simpele reden dat ik het niet veel hoef te spreken. Behalve bij de supermarkt. Bij de kassa groet ik de caissière - die hier meestal een man is. Ik zeg 'Hola, buenos dias', zonder de s op het eind uit te spreken, net zoals ze hier doen, en pak mijn bankpas. Dan vraagt de caissière iets aan me, een zin waarin ik alleen het woord 'pin' herken, en dan zeg ik 'si'.
De eerste keer was een gok, nu weet ik dat dit het enige juiste antwoord is.

In het begin stelden ze nog een vraag. Dat was: wilt u een tasje. Maar sinds ik grote boodschappentassen van huis meeneem, vragen ze dat niet meer.
Jammer, want ik weet nu wat de vraag is en hoe ik hem moet beantwoorden.

Gisteren kreeg ik een nieuwe vraag. De caissière, een respectabele man van middelbare leeftijd, pakte iets dat naast zijn kassa lag en hield het voor me op. Het was een enorme, bleekroze worst.
Ik keek ernaar, terwijl de man me een vraag stelde. Een ernstige vraag. Ik had alleen geen idee wat.
'No,' antwoordde ik, zo neutraal mogelijk. De caissière legde de worst weg en begon mijn boodschappen aan te slaan.