maandag 21 september 2015

Antarctica

‘Hoi,’ zeg ik, ‘hoe gaat het nu?’
‘Mwaoh,’ zegt ze. ‘Met jou?’
‘Joah.’ Ik ontwijk haar blik en trek mijn jas uit.
In een verslag van iemand die op Antartica was geweest las ik: ‘Het eerste teken dat iemand niet langer tegen de omstandigheden is opgewassen, is als hij of zij niet meer op anderen reageert, in zichzelf gekeerd raakt en zwijgzaam wordt. Zo stevig als ons op het hart werd gedrukt om voorzichtig te zijn en alert op onze omgeving wanneer we een tijdlang naar buiten gingen, zo sterk werd ook benadrukt dat we goed op elkaar moesten letten.’
Ik zet mijn tas op tafel, pak de fles wijn eruit, de drie kleuren zakdoeken (‘voor je tranen’) en de envelop. Ik heb hem dichtgeplakt en er in dikke letters haar naam opgeschreven.
‘Deze mag je pas openen als je er écht héél erg doorheen zit.’
Ze kijkt eerbiedig naar de envelop. Dan trekt ze een keukenkastje open en legt hem helemaal achterin, uit het zicht. Alsof het een stuk chocola is waarvan je weet dat je er niet van af kunt blijven als je het ziet. Ik denk: ik had er net zo goed een blanco kaart in kunnen stoppen. Of niks. Het maakt niet uit wat erin zit. Het gaat om wat je denkt dat erin zit. En ik hoop dat ze hem nooit zal openen.