maandag 14 september 2015

Koorts

U2 was in de stad. Het duurde even voordat ik het doorhad. Ik volg het niet meer zoals toen. Ik volg het helemaal niet meer. Maar er verschenen foto's op Facebook, filmpjes. Ik klikte erop, en zat meteen middenin. October, kingdoms rise and kingdoms fall, but you go on. Eronder beelden van Syrië gemonteerd. Het voelde als een sort of homecoming.
Het was de laatste avond. Ik keek naar buiten. De Ziggo Dome is hier maar een kwartiertje fietsen vandaan. Als het donker is kan ik de lichtreclame zien.
Op dat moment kwam er een bericht binnen van iemand die bekende vroeger ook fan te zijn geweest. Maar dat was vroeger, nu was het niks meer.
Nee, nu was het niks meer.
‘Ik heb gehoord dat ze weer heel goed spelen,’ tikte ik.
Ja, dat had hij ook gehoord.
‘Ik denk erover om erheen te fietsen. Misschien zijn er nog kaartjes op de zwarte markt.’
‘Niet gaan,’ zei hij, ‘het zijn herinneringen aan vroeger, en vroeger is dood.’
We hadden het even over vroeger. Ik keek naar buiten. Het was gaan regenen. Nu had ik een reden om niet te gaan. Een echte reden.
Hij tikte: ‘Ik voel je nervositeit tot hier. Je moet gaan. Het is onvermijdelijk.’
'Maar het regent,' zei ik.
‘Je vergeeft het jezelf nooit als je niet gaat. Morgen kan het niet meer.’
Ik keek op de klok. Over een halfuurtje zouden ze beginnen met spelen. Misschien was er iemand die een kaartje over had en dat aan me wilde geven. Of misschien kwam ik gelijk met de band aan, en mocht ik met hun mee naar binnen. Ik droomde opeens weer de dromen van toen.

Ik trok mijn jas aan, nam mijn bloeddrukpillen, zocht mijn bril, mijn fietssleutels en vertrok.

Het was één lange weg met een fietspad erlangs die me deed denken aan de provinciale weg bij mijn ouderlijk huis. Ik dacht: ik fiets terug naar vroeger. Zodra ik dat had gedacht wist ik dat het geen goed idee was. Toch fietste ik door. Het was gestopt met regenen. Op het plein voor de het gebouw hingen nog een stuk of dertig mensen. De dranghekken voor de ingang werden weggehaald, plastic bekertjes en snoepwikkels rolden als tumbleweeds over het kale plein. Ik liep wat rond. Het viel me op dat sommigen nogal indringend oogcontact maakten. Toen schoot het me weer te binnen: zo ging dat. Ik liep verder en ging ook indringend oogcontact maken. Sommige mensen keken weg, anderen keken nauwlettend terug. Na een minuutje fluisterde iemand: 'Tickets?' Ik reageerde niet. Niet te eager zijn, dat is het beste.
'Hé!’ riep de man toen heel hard naar me. ‘Heb jij kaartjes te koop?' Hij dacht dat ik een handelaar was. Ik besloot wat minder indringend oogcontact te maken, en liep door. Even verderop stond een stel met een stuk karton waarop stond WE NEED TICKETS. Na tien minuten was er nog niemand op ze afgestapt. Er waren geen kaartjes, besefte ik.

Het was al donker toen ik weer op de fiets stapte. Het overviel me, ik had niet in de gaten gehad dat de dagen alweer korter werden. Ik had geen lampjes bij me. Het fietspad was nat en donker, ik rilde in mijn dunne jas. Terwijl ik terugreed bekroop me de gedachte dat er niet alleen een einde was gekomen aan de zomer, maar ook aan een tijdperk.