zondag 11 januari 2015

Thuis

Ik dacht aan een bus die over een bergweg reed en focuste op een kale kop zes rijen voor me. Een paar rijen achter me zat een man luidruchtig te braken, er kwam geen einde aan. Mensen keken elkaar aan van oei oei oei, hoor die man nou! Hopend dat hij ze niet aan zou steken, dat er niet iets zou beginnen te ruiken straks. We werden van links naar rechts gesmeten, van onder naar boven. ‘Madre mia,’ verzuchtte de vrouw naast me – de hele vlucht had ik me geĆ«rgerd aan haar dikte, die over de rand van haar stoel puilde, op de mijne lag, mijn beenruimte innam. Maar vervelender vond ik dat ze me een snoepje aanbood toen de landing werd ingezet. Nu kon ik haar niet meer haten.

Thuis merkte ik pas dat ik een maand was weggeweest. Vreemd huis, dacht ik. Leuk, maar vreemd. Ik wist niet meer hoe ik de melk voor in de koffie verwarmde, in een pannetje? Pas na een paar minuten herinnerde ik me mijn elektrische melkopschuimer.
Ik was het wachtwoord voor mijn computer vergeten. Ik kreeg de controlevraag, iets over mijn eerste huisdier.
'Het afwasteiltje is kwijt,' zei ik, 'waar zou jij een afwasteiltje leggen?'

De poes is groot, dik en opvallend stil – ik ben de scharminkelkat met drie poten gewend, en denk opeens: als die maar niet krijsend voor mijn deur staat nu. Voor mijn Spanjedeur. Ik mis het licht, het harde winterlicht, het is zo donker hier. Ik mis mijn zorgen van daar. De zorgen voor genoeg hout in de schuur, en een goed brandend vuurtje in de avond. Zorgen voor eten in de koelkast, en wifi op de laptop. (Maar als er geen wifi is bellen we wel, en als er geen eten is, kloppen we wel bij het grote huis aan.)

Charlie Hebdo is aan me voorbijgegaan. Ik bedoel, ik vernam het wel, toen ik na afloop van een dagje Sevilla thuiskwam en Facebook bezocht, maar het kwam niet binnen. Ook de dagen daarna niet, terwijl ik er speciaal de Nederlandse televisie voor had aangezet. Ik wil me er schuldig over voelen, of op z’n minst bezwaard, maar zelfs dat lukt niet. Ik ben Charlie niet.

De avond voor vertrek heb ik de kachel aangemaakt met mijn manuscript. Blaadje voor blaadje heb ik het aan de vlammen gevoerd. Maar het wilde niet branden. De vlammen doofden uit. Dat zal wel weer wat betekenen, dacht ik, en liet het erbij. Maar toen ik een halfuurtje later in mijn werkhoek zat te Skypen en opzij keek, zag ik de vlammen opeens hoog oplaaien.

Ik ben meer een stadsmeisje dan een buitenvrouw, hoorde ik mezelf daar zeggen.
Maar haal het meisje uit de stad, en ze herkent zichzelf niet meer.