woensdag 4 februari 2015

Roti

Ik sta bij een Surinaams afhaalrestaurant. Het is tien voor twee ’s middags. Buiten is het onwerkelijk rustig. De rust van leven dat gewoon doorgaat.
‘Kip of kipfilet?’ vraagt de vrouw achter de balie.
Ik kijk haar aan en wil zeggen: er is iemand dood. Je kent hem niet, maar ik wil toch dat je het weet, en ook dat het op een verschrikkelijke manier is gebeurd. Het heeft niks met jou of met je roti te maken, en tegelijkertijd wel, want al die tijd dat ik hier sta denk ik eraan, op de fiets hiernaartoe dacht ik eraan, en de afgelopen nacht heb ik er aan één stuk door aan gedacht, en telkens kwamen er nieuwe vragen bij, vragen waarop jij ook geen antwoord hebt, dat weet ik, maar toch wil ik ze graag stellen. Misschien alleen om te horen dat de antwoorden er niet toe doen.
‘Koud mee of opwarmen?’ vraagt de vrouw achter de balie.
‘Koud,’ zeg ik, en dan: ‘Nee, doe toch maar opwarmen.’
Ze glimlacht alsof ze het begrijpt, en legt mijn roti in de magnetron. Ik wil haar vertellen over het engeltje dat ik, onmiddellijk nadat ik het hoorde, uit de la heb gepakt. Een soort amulet, een prul eigenlijk, het lag niet voor niets in een la. Hij gaf het ons tijdens die oud en nieuw die we met zijn vieren in een betonnen hotel aan de kust doorbrachten. Omdat we geen zin hadden om thuis te zijn. Omdat we nergens zin in hadden. Het werd een van de leukste oud en nieuws van mijn leven.
Nu zit ik met dat ding. Ik hou het vast, kijk ernaar. Misschien moet ik er iets mee doen, iets symbolisch. Maar het is al een engel, en je kunt het ook overdrijven.
De magnetron pingt, de vrouw doet mijn eten in een tasje.
Onderweg weg naar huis beland ik in een natte sneeuwstorm. Ik stap af en huil om de koud wordende roti in mijn fietstas.