dinsdag 31 maart 2015

Storm

Om vier uur werd ik wakker van de storm. De poes was al wakker. Ik luisterde naar het fluiten van de wind, het gebulder. Het raam in de woonkamer stond open, de wind stond er pal op. Ik schatte in hoe stevig het raam was. Ik zag een fabriek voor me waar prototypen van mijn raam waren getest op harde fabriekswindstoten. Het stelde me niet gerust. Ik stond op en liep naar de kamer. De poes zat op de drempel alsof ze wilde zeggen: dan zul je het zelf wel zien. Ik sloot het raam en het gebulder verstomde. Stukken bouwmateriaal vlogen over de parkeerplaats. Lantaarnpalen zwiepten heen en weer. De regen tikte tegen de ruit.
Ik dacht: stormen zijn het enige dat we nog hebben. De natuur hebben we getemd, wilde dieren zitten in hokken, scheurbuik en de pest hebben we uitgeroeid, heksen op de brandstapel gegooid. Maar stormen doen nog steeds wat ze willen.
Ik bleef een poosje staan, toen ging ik terug naar bed. De poes volgde wat later. Ze ging bovenop me staan, klom naar mijn hoogste punt en bleef daar roerloos staan, een leeuw die over de savanne uit kijkt.
Kom nou maar gewoon slapen, zei ik.
Ze daalde af en kroop tegen mijn buik. Maar slapen deden we niet.