donderdag 20 oktober 2011

Terug

Ik droomde dat ik terug moest naar de Blankenstraat. Daar staat de eerste zelfstandige woning die ik ooit bewoonde, een donker hok zonder telefoon en centrale verwarming, met barsten in de ramen waar de wind altijd doorheen blies.
Ik droom zeker eens per maand dat ik er weer moet gaan wonen. In de twintig jaar dat ik er weg ben, is de straat alleen maar meer in verval geraakt. Meer dan de helft van de woningen is dichtgemetseld, buiten is het altijd schemerig en zodra ik mijn fiets neerzet, wordt hij gejat. De voordeur staat open en uit het trapgat klinken stemmen van mensen die ik nooit te zien krijg; zodra ik de trappen beklim trekken ze zich terug als ratten in hun holen. Ik hoor ze alleen nog fluisteren. Mijn woning bevindt zich vlak onder het dak, een dak dat grotendeels is verdwenen – weggerukt door een tornado, ingestort, ik weet het niet. Verdwenen. Hier moet ik wonen. Waarom, dat weet ik niet, maar iets vertelt me dat het mijn eigen schuld is.

In werkelijkheid is de Blankenstraat inmiddels een heel frisse straat, met mooi opgeknapte huizen vol hippe mensen die ongetwijfeld allemaal telefoon en verwarming bezitten.

Gisteren sprak ik iemand die vroeger ook in de Blankenstraat woonde. Hij schiet ’s nachts soms wakker, vertelde hij, omdat hij beseft dat hij al heel lang geen huur heeft betaald en elk moment zijn woning uitgezet kan worden. Zijn woning in de Blankenstraat. Waar hij al twintig jaar niet meer woont.

Dat doet de Blankenstraat blijkbaar met zijn oud-bewoners. Zoals andere mensen dromen dat ze weer in de schoolbanken zitten, dromen wij dat we weer in de Blankenstraat wonen.