vrijdag 14 oktober 2011

Berging

Ik besloot de berging op te ruimen. Berging is een groot woord, mijn berging is niet meer dan een nis met een gordijn ervoor, aangevuld met de loze ruimte onder mijn bed. Wat niet wil zeggen dat er niet ongelooflijk veel troep staat.
Ik kwam brieven tegen van mijn grootouders, naar me verstuurd in 1989, toen ik drie maanden in Kenia verbleef. Ik zag de bidon van Phil Anderson, weggegooid op de Mont Ventoux en ik zag een houten speelgoedtruck met vier poppetjes voorzien van kleine bivakmutsjes en houten geweertjes, gekocht in Zapatista-gebied in Mexico.
Ik vond een Tina Superstrip met op de binnenkant van het omslag de woorden: ERIC EN BENNIE ZIJN GEK. Een beetje vervaagd, ik had het blijkbaar geprobeerd uit te gummen.
Ik vond boeken van Black Beauty en De Dolle Tweeling met kladblokblaadjes erin waarop in een wollig meisjeshandschrift stond geschreven:
Uitgeleend aan:
Teruggegeven op:

Achter de eerste stonden de doorgestreepte namen van mijn broer en zus (meerdere malen), achter de tweede data (zondag. Dinsdagmiddag. Vrijdag.)
Ik vond mijn oude kunstschaatsen en een stuk of dertig cassettebandjes met concerten van U2 erop – uitgeruild met U2-fans van over de hele wereld of gekocht bij een jongen op een brug in Dublin.
Ik vond foto’s van mezelf met spierwit haar. Met pikzwart haar. Met hennarood haar. Met permanent. Met coupe soleil. Met Bo Derek-vlechtjes.
Ik vond brieven van mannen die me Moepsie noemden of Luxy of Iki en die nu allemaal een andere vrouw hebben (denk ik) die ze anders noemen (hoop ik).
Ik vond heel veel muizenkeutels.
Ik vond een poëziealbum met een gedichtje erin van mijn opa dat hij had ondertekend met ‘je liefhebbende verloofde.’ Het jaartal eronder zei: 1929.
Ik vond mijn complete administratie 2008, nadat ik mijn boekhouder ervan had beschuldigd die te hebben zoekgemaakt.
Ik vond een trouwjurk.
Ik vond mijn eerste fototoestel (knalroze) en mijn eerste mobiele telefoon (ter grootte van een schoen). Ik vond een faxapparaat. Ik vond de elektrische typmachine die ik had gekregen van een vriend die vlak daarna zelfmoord pleegde.
Ik vond het manuscript van mijn eerste boek, geschreven op die typmachine.
Maar ik vond vooral dingen niet. Dingen die ik had gehoopt te vinden toen ik eenmaal andere dingen begon te vinden. Ik begon al bijna te geloven dat mijn berging een geheime schatkamer was. Dat dáár de verloren ring van mijn oma lag. Dat mijn oma daar zelf lag. ‘Dag kind, ik was even in slaap gevallen. Hoe laat is het?’
Maar het is geen geheime schatkamer, het is niet eens een berging. Het is gewoon een nis met een gordijn ervoor en een loze ruimte onder mijn bed.