zondag 18 september 2022

Schuldig landschap



Tussen kwart over negen en tien zou het droog zijn, dus schoot ik snel wat kleren en mijn loopschoenen aan en toog naar buiten, het parkje door, het ophaalbruggetje over, de fietsbrug, langs de roeiverenigingen naar de stille kant van de Amstel. Er slingert een pad door het groen dat de woonboten van de weg scheidt. Er lopen kippen los en er is een stukje grond waar geiten op staan.
Ik nam het schelpenpaadje langs de weg. Het rook fris naar ochtend. De zon stond nog laag en gaf geen warmte af. De auto’s langs de weg waren bedekt met dauw. Tot zover was alles zoals het hoorde te zijn. Toen zag ik de auto staan, het raam kapot, glasconfetti in het gras. Het deed me op een rare weemoedige manier denken aan de jaren tachtig, toen junks radio’s stalen uit auto’s, wat tot gevolg had dat niemand zijn radio nog in zijn auto durfde achter te laten en je altijd mensen op straat zag lopen met een autoradio in hun hand als een mannenhandtas.
 
Er waren ook junks die fietsen stalen, de meeste eigenlijk. Als je eigen fiets gestolen was, en dat gebeurde om de paar maanden, begaf je je naar de brug bij de Oudemanhuispoort, waar altijd wel een uitgemergeld figuur rondhing dat ‘Pst, fiets kopen?’ naar voorbijgangers siste. Een fiets kostte een tientje, precies de prijs van een gram heroïne. Het was een waterdicht systeem waar we allemaal van profiteerden, terwijl we er tegelijkertijd ook allemaal slechter van werden, iets dat we voor het gemak negeerden.
 
Ik liep verder. Aan de overkant van de weg stond een vrouw haar auto te stofzuigen. Alle portieren stonden wijd open, alsof ze iets wilde laten ontsnappen. Een paar passen verder stond weer een auto met een ingeslagen raampje. En twee auto’s daarna weer, de grond bezaaid met brokjes glas. Het deed denken aan de rode flodders buiten op de ochtend van nieuwjaarsdag: hier was iets gebeurd vannacht.
 
Voor me staken twee kippen de weg over. Ze hadden geen haast. Ik dacht aan de eigenaren van de auto’s die nog niet wisten dat ze iets hadden meegemaakt de afgelopen nacht, die nog rustig lagen te slapen, of aan de koffie zaten en misschien naar buiten keken, over het water uit, terwijl ze dachten dat het zo’n mooie ochtend was – en er was nog wel een hele dag regen voorspeld.
 
Bij de volgende auto stond een jong stel verdwaasd te kijken.
‘Bijna alle auto’s hier,’ zei ik, en zij knikten, met grote ogen. Ze waren te jong om de jaren tachtig bewust te hebben meegemaakt.
‘Ze hebben niks meegenomen,’ zei de jongen.
‘Het was gewoon voor de lol,’ zei het meisje bozig.
‘Gelukkig maar,’ zei de jongen snel, maar het klonk niet alsof hij het meende. Misschien dacht hij aan hoe zijn omgeving zou reageren als hij het vertelde. Niks gestolen? Nou, gelukkig maar. Soms is het beter om het slachtoffer te zijn van iets groters, dan zegt niemand: gelukkig maar.   
Ik draaide om en liep terug, de fietsbrug over en daarna het ophaalbruggetje en het parkje door. Toen ik mijn straat in liep vielen de eerste druppels.