maandag 14 november 2022

Perenboompje alles

Ik loop naar het huis dat heel lang als thuis voor me heeft gevoeld. Ik droom vaak dat ik ernaar op weg ben, op de fiets over de blauwe brug, de kade op, ik zie het al liggen. Achter het raam is een silhouet zichtbaar. Ik kom dichterbij en ik zie mijn oma in haar stoel zitten. Ze oogt eenzaam en verwaarloosd. O ja, denk ik dan, opa is dood. Het volgende moment herinner ik me dat ook zij dood is, en dan is de kamer leeg. Maar als ik wakker word ben ik warm en blij en ik wil terug, nog even daar zijn. 

Nu loop ik er echt. Het is zomer en ik heb een afspraak in de buurt. Naarmate ik dichter in de buurt van het huis kom ga ik langzamer lopen. In de tuin staat een luchtkasteel en aan het hek hangen slingers. Een jonge vrouw staat een ballon aan het hek te knopen. ‘Hallo,’ zeg ik. ‘Hallo,’ zegt zij, een tikje op haar hoede. Ik blijf staan. ‘Woon jij hier?’ De vrouw knikt voorzichtig. Ze komt me vaag bekend voor. Misschien ken ik haar moeder van vroeger.
Ik vertel haar dat ik als kind vaak in dit huis kwam. De vrouw vertelt dat ze er nog maar net wonen en dat het een heel duur  huis was. Ik knik. Ik heb het te koop zien staan op internet. Ik weet nog dat ik dacht: als ik de Lotto win koop ik het. Ik doe niet eens mee met de Lotto. En als ik het geld had gehad had ik het waarschijnlijk ook niet gekocht, in elk geval niet om in te gaan wonen. Ik had er een museum van gemaakt waar bezoekers niet welkom waren. 
‘Ik herinner het me als een heel fijn huis,’ zeg ik.
‘Het is wel oud,’ zegt ze, ‘en onhandig ingedeeld, met al die kleine kamertjes.’ 
Ik kijk weg. Dan zegt ze: ‘Misschien vindt u het wel interessant, de vorige bewoonster had iets voor ons achtergelaten, een boek met foto’s dat ze op de vliering had gevonden.’ 

Op dat moment weet ik dat ik weer de blauwe brug over ben gefietst en naar binnen heb gekeken om mijn oma te zien verdwijnen. Ik word straks wakker en dan herinner ik me de droom over de jonge vrouw, de ballonnen en het fotoboek. Want het bestaat niet, dat boek, dat kan niet.
De vrouw gebaart naar het luchtkasteel. ‘Over een uur komen de gasten al en ik moet nog zoveel doen, dus ik kan het nu niet pakken, maar als u me uw kaartje geeft neem ik contact met u op.’
Met nerveuze vingers doorzoek ik mijn portemonnee. Geen kaartje. In mijn droom zou het ook zo zijn gegaan: geen kaartje, een telefoon zonder draaischijf – ik droom dit soort dingen al langer dan vandaag. 
Dan vind ik er toch nog een. Ik geef het kaartje aan de vrouw. Ze gaat hem verliezen, weet ik, hij zal in een vuilniszak met pakpapier en wegwerpbordjes belanden of aan een taartdoos blijven kleven. Weken na nu zal ze op een avond tegen haar man zeggen: ‘Weet je nog dat er hier een poosje terug een vrouw voor de deur stond die hier had gewoond ofzo?’ Haar man zal zijn schouders ophalen, geen idee waar ze het over had. 

Het hele verdere weekend wacht ik op een bericht. Ze zijn nog druk met die verjaardag, zeg ik tegen mezelf. Het is nu te warm om de vliering op te gaan. 

Drie weken gaan voorbij. Ik schrijf een briefje. Het is raar om het adres van mijn opa en oma op de envelop te schrijven. 

Weer wacht ik. Ik vertel het verhaal aan mijn oom. Hij had vroeger een doka op de vliering van het huis, hij maakte foto’s van provobijeenkomsten die hij moest verstoppen voor zijn ouders. ‘Zal ik anders eens?’ vraagt hij. Maar ik zeg dat het dan misschien opdringerig wordt. 

Drie maanden verstrijken. Ik zie het album voor me, het heeft een stoffen omslag met verbleekte bloemen erop.

Dan wordt mijn oom ziek. Op de dag dat hij zal overlijden stapt zijn zoon, mijn neef, in de auto en rijdt naar het huis van onze grootouders. Hij belt aan. De jonge vrouw doet open. Mijn neef vertelt wie hij is, dat zijn vader in dit huis heeft gewoond, dat hij nu op sterven ligt. Dat hij graag het fotoboek zou zien. Ja, natuurlijk, zegt de vrouw, ze was er nog niet aan toegekomen.

Die avond stuurt hij me foto’s van het huis dat ik zo goed ken. Een vrouw staat voor de voordeur, ze steekt een sleutel in het slot, ze lacht. Ik zoom in, ik doe mijn best haar te herkennen, maar ik ken haar niet. Het is een vreemde vrouw. Het fotoalbum is van haar, niet van ons. 

Een week later zit ik bij mijn neef in de auto, we zijn op weg naar de crematie van zijn vader. Mijn neef vertelt over zijn bezoek aan het huis. ‘Alles was anders van binnen, ik herkende niks meer.’ Hij vraagt me of ik weet wie de jonge vrouw is die er nu woont. ‘Ze zit in een reality serie, het huis komt er ook in voor.’ Hij noemt de titel van de serie. Hij staat op Videoland, zegt hij.

Op de avond van de crematie zoek ik de serie op Videoland op. Ik zie het huis van mijn opa en oma, ik zie de jonge vrouw door de tuin lopen. ‘Hoe vind je het gras?’ vraagt ze aan een vriendin, ‘perenboompje, alles.’ 
Perenboompje alles. De stoofperen van mijn oma. De weckpotten waarin ik nu mijn bloem en pasta bewaar. Ik zet de video stil. Loslaten. Het is maar een huis. Baksteen en mortel. Ik klik de streamingdienst weg en open een nieuw tabblad. Ik typ: www.lotto.nl