‘Hij drinkt bij zijn moeder maar ook bij zijn grootmoeder,’ zei de vrouw met het lange grijze haar.
Ze was ongemerkt naderbij geslopen en had zich in ons gesprek gemengd. Toen we van de zeeleeuwen naar de gorilla’s liepen volgde ze ons.
Eén gorilla lag opgekruld in een mand. ‘Ja, ze mist haar mannetje,’ zei de vrouw. ‘Hij heeft een wond aan zijn voet en zit in afzondering. Als de rest van de groep weet dat hij gewond is nemen ze hem te grazen.’
‘Hm,’ zei mijn vriendin. Ik keek de andere kant op.
Ik moest denken aan Bokito en de vrouw die hem vier
keer per week opzocht in Blijdorp. Ze hadden een speciale band. Niet alleen de
vrouw vond dat, ook Bokito. Toen de vrouw met haar man verscheen, was Bokito over
het hek gesprongen om zijn vrouw op te eisen. Hij sleepte haar mee en gaf haar
meer dan honderd beten. Uit liefde.
We liepen verder, richting de wolven. ‘Is ze weg?’ fluisterde
mijn vriendin, ‘of loopt ze nog achter ons aan.’
‘Weg,’ zei ik.
Het was zomeravond in Artis. Leuk, dan kon je de
nachtdieren in beweging zien. Maar het nachtdierenverblijf zat op slot en de meeste
andere dieren sliepen al. De wolf was onzichtbaar, net als de jaguar. Het
stokstaartjesverblijf was leeg, in een opening in de muur hield één wakker stokstaartje
de wacht. In het apenhuis was het doodstil. De chimpansees lagen in nesten van
stro, sommige opgekruld, andere helemaal uitgestrekt. Vooraan bij het raam lag
er een te dromen. Zijn achterpoot schokte licht.
‘Kijk ze eens lekker liggen,’ zei ik, ‘helemaal – ‘
‘… voor Pampus,’ zei een oudere vrouw die uit het donker tevoorschijn stapte. ‘Ze hebben allemaal hun eigen plekje, hè. Die daar bijvoorbeeld…’
‘Beloof me één ding,’ zei mijn vriendin toen we naar buiten liepen, ‘dat als ik ooit zo’n apenvrouwtje dreig te worden, je me waarschuwt.’
Op lemurenland, waar de lemuren tussen de bezoekers
rondlopen, was het nog ongewoon druk. Gekrijs, achter elkaar aan hollen. ‘Denk
niet dat het wel meevalt,’ zei een vrouw in een Artis-T-shirt, ‘ze bijten echt
heel hard en je hebt er een flinke wond van.’
Een groep jonge mensen stond om haar heen. Er was geen apenvrouwtje te bekennen.
‘Weg,’ zei ik.
‘Kijk ze eens lekker liggen,’ zei ik, ‘helemaal – ‘
‘… voor Pampus,’ zei een oudere vrouw die uit het donker tevoorschijn stapte. ‘Ze hebben allemaal hun eigen plekje, hè. Die daar bijvoorbeeld…’
‘Beloof me één ding,’ zei mijn vriendin toen we naar buiten liepen, ‘dat als ik ooit zo’n apenvrouwtje dreig te worden, je me waarschuwt.’
Een groep jonge mensen stond om haar heen. Er was geen apenvrouwtje te bekennen.