vrijdag 17 september 2021

Hoe het begon

Ik was voor het eerst in therapie en wilde een aantal jeugdherinneringen opschrijven, zo sec mogelijk, zonder de emoties te benoemen. Ik schreef altijd al, losse stukjes, nooit een compleet verhaal en dat deed ik nu ook.
Toen ik iets af had liet ik het aan mijn vriend lezen, in de hoop dat hij me beter zou begrijpen (dat hij alles zou begrijpen). Hij las het en zei: dit is het beste wat je ooit hebt geschreven.
Ik ging door met schrijven, meer van dit soort stukjes. Toen gebeurde er iets verschrikkelijks. Of misschien moet ik zeggen iets geweldigs. Mijn computer crashte en ik was in één klap alles kwijt. Ik kocht een nieuwe computer, installeerde WordPerfect en wilde de stukjes onmiddellijk herproduceren. Maar ik wist dat het nooit zou lukken. Ik besloot voor een andere vorm te kiezen. Ik nam één gebeurtenis en maakte er een verhaal van.

Ik was van huis weggelopen. Er was een onstuimige ochtend aan vooraf gegaan. De volgende keer sla ik je dood, had mijn vader gezegd, heel rustig, zoals hij dat deed. Ik was naar mijn kamer gegaan. Ik wist dat ik weg moest. Maar ik wilde niet. Ik wilde stilletjes wachten tot het over zou gaan, zoals ik altijd deed. Ik moest weg. Ik heb me razendsnel aangekleed (ik liep nog in mijn nachtpon), ben de trap af geslopen, de deur uit en zette het op een rennen. Het was het engste en het meest hoopvolle dat ik ooit deed.

Dat schreef ik op. Ik schreef wat eraan vooraf was gegaan en wat erop volgde, en toen had ik wel zo ongeveer een verhaal, dacht ik. Daarna schreef ik nog een verhaal, iets luchtigs over twee mensen met heel verschillende levens die door het toeval bij elkaar werden gebracht. Het was bedacht en gekunsteld, maar ik dacht dat het literair was.

Ik stuurde beide verhalen op naar een klein literair tijdschrift. Ik hoorde niks en dat vond ik  logisch. In de weken daarna probeerde ik te vergeten dat ik verhalen had opgestuurd, ik schaamde me als ik eraan dacht. Toen kwam er opeens een brief: ze wilden mijn verhalen publiceren.

De verhalen werden gepubliceerd, niemand las ze, en verder gebeurde er niks. Een paar maanden na de publicatie van het tweede verhaal ging ik langs bij de hoofdredacteur van het kleine literaire tijdschrift om extra exemplaren te kopen. Hij zei: Er is een brief voor je gekomen. Hij gaf me een opengescheurde envelop waarin een kleinere envelop zat waarop stond: aan Marieke Groen. Het was een brief van een redacteur van een grote uitgeverij. Hij had mijn verhalen gelezen, vond ze goed en wilde meer van me lezen.

Is dit normaal? vroeg ik. Krijgen mensen die voor het eerst in jullie tijdschrift publiceren altijd een brief van een uitgever?
Nee, zei hij, dit is de eerste keer.
Ik vroeg hem wat ik moest doen. Niet te enthousiast reageren, zei hij, een paar weken wachten. (In de wereld van de kleine literaire tijdschriften heerste een enorm wantrouwen jegens uitgevers, maar dat wist ik toen nog niet.)
Ik wachtte een paar weken, toen stuurde ik een brief terug. Ik heb niet meer, schreef ik, ik heb alleen deze twee verhalen.
De redacteur van de grote uitgeverij nodigde me uit voor een gesprek. Hij vond dat ene verhaal over dat meisje heel goed, maar dat over die twee mensen die per toeval bij elkaar kwamen vond hij te bedacht. Hij zei: schrijf rustig verder en als je een stuk of vijf verhalen hebt hoor ik wel weer van je.

Een stuk of vijf verhalen, daar zou ik, rekende ik uit, zo’n drie jaar over doen. Ik had geen idee hoe je een verhaal schreef, dat ik er twee had voltooid had meer met toeval dan met vaardigheden te maken. Ik besloot een cursus te gaan volgen aan de schrijversvakschool. De docent daar wilde mijn verhalen laten lezen aan zijn uitgever. Maar die vond het niks en ik wist dat hij gelijk had; ik was geen schrijver, ik deed alleen maar alsof.
Toch bleef ik schrijven. Nóg twee verhalen werden gepubliceerd in literaire tijdschriften en allebei de keren werd de publicatie gevolgd door een brief van een geïnteresseerde uitgever. Een van hen nodigde me uit voor koffie en toen ik vertelde dat ik al meer uitgevers had gesproken (niet uit strategisch oogpunt, maar om aan te tonen dat ik heus wel wist waar Abraham de mosterd haalde) bood hij me ter plekke een contract aan met een flink voorschot.
Denk er maar even over na, zei hij.

Thuis belde ik de hoofdredacteur van het kleine literaire tijdschrift en vroeg hem om advies.
Niet meteen ja zeggen, zei hij, en een hoger voorschot vragen.
Dat deed ik. Ik kreeg een hoger voorschot en een contract waarin stond dat mijn verhalenbundel zes maanden later zou verschijnen.

Die zes maanden tussen tekenen en publicatie, toen ik nog een belofte was, ook voor mezelf, was de beste tijd. Soms wou ik dat ik daar had kunnen blijven, ergens tussen droom en daad.

Een paar weken voordat mijn debuut uitkwam interviewde ik een bekende schrijver. Hij gaf me een advies: niet denken dat het boek je leven gaat veranderen, want dat doet het niet.
Ik geloofde hem niet.