zaterdag 25 september 2021

When in Rome

In het doodlopende straatje dat mijn uitzicht vormde stonden aan weerszijden auto’s geparkeerd, diagonaal, om zo min mogelijk ruimte in te nemen. Het oranje autootje was naar het einde van de straat gereden en was daar achtergelaten. Opruimtechnisch gesproken was het niet gek gedacht: je vult de ruimte op die er is en laat geen lege plekken ontstaan. Maar in dit geval betekende het dat er nu vier auto’s muurvast stonden.

Het duurde niet lang of de bestuurder van een van die vier auto’s kwam eraan. Ze probeerde de eigenaar van het oranje autootje duidelijk te maken dat ze eruit wilde. Dat deed ze door onophoudelijk op haar claxon te drukken. Af en toe stopte ze even om adem te halen en dan begon ze weer. Minutenlang ging het door. Op straat waren mensen stil blijven staan. Ze vormden groepjes, ze maakten handgebaren. Wat opviel was dat niemand zijn telefoon pakte om het vast te leggen.
Op de balkons hadden zich mensen verzameld die dingen riepen in de richting van de toeterende auto. Ik kon niet verstaan wat ze zeiden, maar het klonk niet alsof ze wilden dat de vrouw ophield met toeteren, integendeel, het klonk alsof de hele straat meetoeterde. Tegenover me hadden zich drie generaties op één balkon verzameld, oma met een fuchsiaroze schort en flapperende blote armen, zoon in een onderhemd en een peuter die als enige naar zijn eigen voeten keek, maar het zo te zien prima naar zijn zin had.

Na een poosje deed ik mijn balkondeur dicht en ging ik douchen. Het duurde even voordat ik het door had: het getoeter was opgehouden. Ik ging het balkon op en deed alsof ik voelde of mijn was al droog was. Ik weet niet waarom ik meende dat ik een excuus nodig had. Niemand had dat.
In het straatje was een auto van de polizia verschenen. Twee agenten, een man en een vrouw, dirigeerden het oranje autootje achteruit, naar het lege parkeervak onder mijn balkon. De auto van de toeterende vrouw kwam er achteraan en reed zonder aarzeling, zonder een blik opzij te werpen, de straat uit. Mijn taak zit erop, zei haar achterhoofd.

De bestuurder van het oranje autootje stak een arm uit het raampje om de vrouwelijke agent een pasje te overhandigen. Maar deze maakte met een paar felle handgebaren duidelijk dat de bestuurder uit moest stappen. Ze was woedend, dat zag iedereen. Ze droeg een overhemd met korte mouwen, een dikke donkere broek en stevige schoenen, net als haar collega. Het was dertig graden, maar ze gaven niet de indruk het warm te hebben. Ze stonden boven de warmte.

De portieren van het oranje autootje gingen open en er stapten twee jonge vrouwen uit. Ik weet niet of dat me verraste of teleurstelde, ik weet alleen dat ik ernaar uit had gekeken ze te zien. De ene vrouw gaf haar pasje aan de vrouwelijke agent, die met veel armgebaren duidelijk maakte dat de pas hier niet geldig was. Ik kreeg het gevoel dat ze blufte, maar zeker weten deed ik dat niet.

Onvermoeibaar keek de buurt toe, de verontwaardiging spatte van de gezichten, maar het geroep was opgehouden. Ik had mijn was losgelaten en stond nu ongegeneerd toe te kijken, hoewel ik erop lette dat mijn gezichtsuitdrukking neutraal bleef.

De vrouwelijke agent typte iets in op een telefoon en draaide het beeldscherm naar de vrouwen toe. Ik herkende het groene en het rode bolletje van een telefoonapp. Een van de jonge vrouwen sprak in de telefoon, ze moest daarvoor haar nek strekken en haar hoofd een beetje buigen. De agente had haar arm kunnen strekken om de telefoon dichter naar de vrouw toe brengen, maar deed dat niet, waardoor de jonge vrouw oogde alsof ze haar hoofd liet hangen en berouw toonde. 

Intussen schreef de manlijke agent een bon uit. Ik vroeg me af waarvoor, er was niemand weggesleept en er was geen schade, alleen oponthoud.
Uiteindelijk reed het oranje autootje weg, hortend en stotend, alsof al het publiek de jonge vrouwen zenuwachtig had gemaakt. Langzaam, misschien een tikje teleurgesteld, ging iedereen weer naar binnen.
Alles bij elkaar had het anderhalf uur geduurd. Precies de lengte van een speelfilm.