Waarom besluit iemand met zijn ouders te breken? Ik las recensies van Het jubileum van de Italiaanse schrijver Andrea Bajani en daarna googelde ik hem om zijn foto te zien. Niet omdat ik wilde weten of hij knap was ofzo, maar om te zien of hij er normáál uitzag. Zoals ik me kan voorstellen dat iemand zonder armen bovenmatig geïnteresseerd is in andere mensen zonder armen en wil weten hoe zij hun leven leiden, wil ik weten hoe andere mensen die hebben gebroken met hun ouders eruit zien. Andrea Bajani zag er normaal uit (en ja, ook knap). Ik was gerustgesteld.
Ik begon aan zijn boek in de verwachting herkenning te vinden, maar zijn gezin leek niet veel op dat van mij (zie ook: Anna Karenina). Aanvankelijk vond ik het zelfs wel iets romantisch hebben, die beschrijvingen van zijn tirannieke Romeinse vader en die onderworpen Romeinse moeder, hoe veel films had ik daar niet over gezien, en hoe mooi zag het er dan niet uit – wapperende lakens aan een waslijn, vermoeide, maar knappe vrouwen achter een teil aardappels, alles in sober zwartwit.
Als ik lees over disfunctionele gezinnen, in boeken
van schrijvers die opgroeiden in zo’n gezin bijvoorbeeld, is het meestal één
ouder die de boel verziekt, en meestal is dat de vader. De moeder is in veel gevallen
een passieve sloof die graag een bondje vormt met de kinderen, want ook zij is slachtoffer
van de terreur (tot zover mijn poging van alle gezinnen die ongelukkig zijn op
hun eigen wijze één gezin te maken).
Op het slachtofferschap van de moeder valt natuurlijk niks
af te dingen. Maar ze is óók de andere volwassene in de situatie. Zij heeft, in
tegenstelling tot de kinderen, een keuze. Door zich passief op te stellen verzaakt
ze haar voornaamste taak als moeder, namelijk haar kinderen beschermen. Ze
wordt de enabler, degene die de terreur mogelijk maakt. Toch hebben dit soort
moeders in boeken vaak de twijfelachtige eer op een voetstuk te worden geplaatst
door de kinderen van destijds – want was
ze er niet altijd om een kus op een zere plek te drukken? Was ze niet zacht
en warm? En hield ze zich niet kranig? Blijkbaar moet je als kind toch érgens
heen met je gevoelens van onvoorwaardelijke liefde en trouw.
Bij Bajani was het aanvankelijk niet anders, tot hij
besloot de spot op zijn passieve, onzichtbare moeder te richten. ‘Nu ik alles
nog eens beschouw via het denkende dispositief van de roman [is er] één element
dat de aandacht opeist,’ schrijft hij. ‘Namelijk dat in al die scènes – mijn
vader die zijn zoon met zijn vuisten bewerkt of hem tegen de muur duwt om dat
te gaan doen – mijn moeder schittert door afwezigheid. Of beter gezegd, in al
die scènes kijkt mijn moeder de andere kant op. Meer dan het lichaam van mijn
vader die domineert, is het het lichaam van mijn moeder die zich onttrekt.’
Bajani breekt tenslotte met zijn ouders door middel
van een brief. Daarna verhuist hij en neemt hij een nieuw telefoonnummer.
Cleane, zakelijke handelingen die een scherpe snede suggereren. Maar niets is
minder waar: een breuk met je ouders ettert heel lang na, ervaart ook Bajani. Terwijl
hij dacht allang met ze te hebben gebroken.
Er zijn veel verschillende manier om te breken met je
ouders. Er zijn mensen die kiezen voor de harde breuk, een breuk met een datum
en plaats. Er zijn ook mensen die hun ouders blijven bezoeken met kerst en
verjaardagen, weliswaar volledig detached, als een lege huls, maar in ieder geval
zijn ze fysiek aanwezig. En er zijn mensen die zo ver mogelijk bij hun familie
vandaan gaan wonen, tot aan de andere kant van de wereld. Een klassieker uit
het genre, noemt Andrea Bajani die. ‘De geografie is van oudsher de uitweg
geweest voor elke disfunctionele familie. Volgens mij gebeurt dat eigenlijk
niet zeer uit imitatie, maar uit instinct: jezelf afscheiden van datgene wat je
pijn doet.’
Voordat ik Het Jubileum las, las ik de roman Kiezels van Judith Hermann, die op een gegeven moment ook brak met haar ouders. Ze beschrijft dat ze, toen ze net een verhaal had geschreven dat de basis zou vormen voor Zomerhuis, later, een telefoontje kreeg van haar vader die op dat moment in een psychiatrische inrichting verbleef. Fluisterend las ze door de telefoon twee alinea’s aan hem voor. ‘Wat een ramp. Dat kun je wel vergeten,’ was zijn reactie. Waarna zij zei: ‘Bel me nooit meer op.’
‘Ik wist dat het schrijven van mij was,’ schrijft ze daarna. ‘Ik begreep het met het instinct van een dier – het was van mij. Ik wist ook dat het me kennelijk van alles afscheidde, dat het me isoleerde. Maar ik was het eens met dit isolement, en dat ben ik, met restricties, tot op de dag van vandaag.’
Misschien is dit onbegrijpelijk voor iemand die is opgegroeid in een gelukkig gezin. Misschien is het niet uit te leggen, niet te beredeneren. ‘Je kunt het alleen maar doen,’ schrijft Bajani, ‘en ik deed het, met die definitieve bedachtzaamheid die alleen je instinct je toestaat, omdat je rede anders bevreesd zou terugdeinzen.’
Pijn.
Instinct. Lijfsbehoud. Duidelijker kunnen we het niet maken.