‘OK boomer,’ zei onlangs een Gen Z’er verveeld toen ik haar probeerde te verbeteren.
Ho ho, wilde ik zeggen, ik ben geen boomer, ik ben Generatie X. Wij zijn de coolste generatie, de laatste generatie die kan hoofdrekenen en de weg kan vinden zonder Google Maps. Maar ik betwijfel of de twintiger hiervan onder de indruk zou zijn geweest. Misschien was het anders geweest als ik de gelijknamige literaire stroming had genoemd die Generatie X voortbracht, met schrijvers als rocksterren en boeken met ronkende titels als Bright Lights Big City, Less than Zero, Generation X, en in Nederland: Gimmick! en Giph.
De Generatie X-schrijvers waren net als ik geboren in de welvarende jaren zeventig, waarin alles kon en alles mocht, en hadden het deksel op de neus gekregen in de jaren tachtig. Allemaal de schuld van onze ouders, de échte boomers. ‘Ik wil ze vertellen dat ik jaloers ben op hun opvoeding die zo smetteloos was, zo zonder toekomstloosheid,’ zegt een personage in Generation X van Douglas Coupland. ‘En ik wil ze wurgen omdat ze de wereld blijmoedig aan ons hebben overgedragen als een hoop ondergoed met remsporen.’ Dit vatte de gemoedstoestand wel zo’n beetje samen. Generatie X schreef boeken vol nihilisme, escapisme, drugs en geweld, over jongeren die alleen nog weten hoe ze moeten consumeren, niet hoe ze moeten leven. ‘Generatie Nix’ kopte De Groene in een artikel over de nieuwe literaire stroming.
De eerste Generatie-X-roman die ik las was Less than Zero, het debuut van Bret Easton Ellis. Ik hield er zowel een milde depressie als een enorme honger naar meer aan over. Het was hard, direct en hypnotiserend. En verschrikkelijk goed geschreven. Hoewel het literatuur werd genoemd stond het vol verwijzingen naar populaire beeldcultuur: Hollywoodfilms, videoclips, reclames, videogames en merken, iets waarvan ik altijd had gedacht dat het niet mocht, high en low culture vermengen. Ik vond het fantastisch. Dit was literatuur ontdaan van zijn heilige status en het oogde bedrieglijk eenvoudig. Ik zal niet de enige wannabe schrijver zijn geweest die in die tijd heeft gedacht: dit kan ik ook. Het enige probleem: ik was geen grootgebruiker van Boliviaans marcheerpoeder, ik had geen McJob en ik was te arm om gedachteloos te kunnen consumeren – mijn Levi’s 501 kwam niet uit een exclusieve boetiek annex expositieruimte, maar uit een muf ruikende dumpstore waar ze kleding per kilo verkochten. Ik was ook niet zo’n doemdenker, ik hield van gezelligheid. Maar toch. Ik deed een paar halfslachtige pogingen een Generatie X-verhaal te schrijven. Ik beschreef feesten waar ik nooit geweest was en drugs die ik niet gebruikte. Het leverde zielloze copy-paste verhalen op.
Achteraf gezien had ik gewoon niet zo veel gemeen met de Generatie X-schrijvers. We behoorden dan wel tot dezelfde generatie, maar we hadden niet dezelfde achtergrond. Ik had geen zorgeloze jeugd gehad en werd niet gedreven door verveling en consumentisme. De jaren zeventig mochten dan veilig en veelbelovend zijn geweest, mijn thuissituatie was dat niet. En uiteindelijk was dat bepalender voor mijn leven – en voor mijn schrijverschap – dan de toestand in de wereld.
Column die ik schreef voor het Generatie X-themanummer van het magazine van het FD.