dinsdag 2 februari 2021

Tralalalala

Het eerste dat ik zei toen ik ontwaakte uit de narcose was: zit mijn mascara nog goed? Dat is me later verteld, ik heb daar geen herinnering aan.
‘Je gaat een droomreis maken,’ hadden de vrouwen gezegd terwijl ze zich over me heen bogen (rimpeltjes rond de ogen), ‘waar wil je naartoe?’
‘Ethiopië,’ zei ik zonder aarzeling.
Iemand zette een knipje in de tijd en het volgende dat ik hoorde was: ‘Je mascara zit nog goed, daar maakte je je een beetje zorgen om, hè?’

Goede zorg zit in de details, in het natte waslapje dat woordeloos op mijn hoofd wordt gelegd, in alle goedemorgens en goedenavonds terwijl geen van ons iets terug zegt.
De twee vrouwen met wie ik de kamer deel kermen bij vlagen van de pijn. De een is halsoverkop opgenomen, de ander was bijna dood, maar wil daar nog even niet over na denken. Eerst voel ik me schuldig omdat ik niet lijd, dan word ik wantrouwig. Staat mijn infuus wel goed afgesteld? Misschien lijd ik wel, maar ben ik niet in staat om iets te voelen. Het klinkt als een ideaal leven, maar dat zal ik wel weer verkeerd zien.

De wijzers van de klok staan op half tien. Twee verpleegkundigen staan voor het donkere raam naar buiten te kijken. ‘Dat zullen toch niet allemaal mensen met een vitaal beroep zijn?’ Achter ze zie ik nog net iets van de traag bewegende sliert lichtjes. Iemand zegt dat er ziekenhuizen worden bestormd. Een verpleegkundige wier dienst is afgelopen krijgt een ‘doe voorzichtig’ mee naar huis. Daarbuiten woedt een oorlog, maar hierbinnen, in de buik van het schip, blijft het bij verhalen, te grotesk om te kunnen geloven.

’s Nachts roept ergens een man: help mij, help mij, help mij, o help mij, kommer en kwel, help mij, help mij, help mij toch, help mij.

De dag begint vroeg, al halverwege de nacht. Ik ben veranderd in een kind. Ingestopt, uit bed geholpen, samen stukje lopen, plasje doen, zal ik je wassen of wil je het zelf doen? Ik wil hier nooit meer weg. Als ik vergeet te ademen klinkt er een toetertje. Ik zuig wat lucht naar binnen en het toetertje zwijgt. Meer wordt er niet van me verwacht, ademen. Goed zo. Goed hoor. Ik doe het beter dan verwacht, nog voor de lunch mag ik naar huis. 
‘Dappere dodo, die vriendin van jou,’ zegt de 80-jarige die naast me ligt.
‘Vertel mij wat,’ zegt mijn vriendin en ik wacht tot ze een anekdote gaat vertellen, en dan nog een en misschien nog een. Maar ze rijdt de rolstoel naar mijn bed en gebaart me te gaan zitten. Op weg naar de uitgang zwaai ik als de koningin van Lombardije. Tralalalala, lalalalala, altijd met haar hand.

Thuis is de poes hysterisch blij, ze holt schreeuwend heen en weer, gooit al haar speeltjes in de lucht, graait naar mijn handen, mijn voeten, mijn ellebogen en negeert de tas met ziekenhuisspul.
‘Moet je niet in bed gaan liggen?’ vraagt mijn vriendin.
Daar gaat ze weer, het kind, met tegenzin vertrek ik. Zuster morfine zingt me in slaap.