vrijdag 30 oktober 2020

Verhalen

Mijn kapper vertelt dat ze ooit leerde parachutespringen op Terschelling. Ze was met twee vrienden. De laatste dag was zij de enige die nog omhoog ging. Toen ze sprong werd ze naar de onderkant van de helikopter gezogen, waarschijnlijk omdat ze zo licht was, ze woog maar 45 kilo, zegt ze. De banden van haar parachute raakten verstrikt in het onderstel van de helikopter, maar ze raakte niet in paniek, ze probeerde zichzelf te bevrijden en bleef heel kalm. Er was een video van gemaakt. Het zou een video worden van haar sprong, maar het werd een video van haar ongeluk. Ze heeft hem nog steeds. Ze zou hem nooit weggooien, zegt ze, het is een bewijs van wat er is gebeurd. Niemand wilde het namelijk geloven. 

Ik luister naar haar en denk: ze bewaart hem voor zichzelf. Omdat het een bewijs is van het feit dat ze niet in paniek raakt in een noodsituatie. Misschien kan ze het zelf inmiddels niet meer geloven, maar ze heeft het op video. Dus het is waar.

Mijn buurvrouw vertelt over die keer dat ze haar arm had gebroken. De arts had gevraagd: wil je gips of wil je zo’n stellage? Ik wilde gips, zegt ze, bij zo’n stellage kan het gaan ontsteken. Maar de arts ging enorm op me inpraten. De gipsdokter was bij wijze van spreken al met vervroegd pensioen, die moest helemaal weer worden opgeroepen voor mij. Ik vertrouwde het niet, zo’n stellage met van die pinnen die half binnen en half buiten je huid zitten, dat kan gaan ontsteken. 

Ze beeldt het uit en ik moet denken aan palen in een rivier, het water dat er langs stroomt, en dan denk ik opeens aan dat kind dat zijn arm had gebroken op de Engelse schommel. Ik had nog nooit een gebroken arm gezien en was wat huiverig om naar de speeltuin gaan, bang dat die arm er nog lag, in het zand onder de Engelse schommel. 

In een oude aflevering van Louis Theroux over pedoseksuelen zegt een man: ‘Aan de ene kant werd ik geslagen door mijn vader, aan de andere kant geaaid door mijn moeder. Op een gegeven moment wist ik niet meer aan welke kant ik werd ik geslagen en aan welke kant ik werd geaaid, op een gegeven moment maakte het me niet meer uit of ik geslagen werd of geaaid.’ Hij begint te huilen. ‘Ik ben zo moe man, zo moe om niet te weten of ik word geslagen of geaaid.’ Ik huil met hem mee, met een pedoseksueel goddomme.

Dáár moet je het zoeken, op de grens, zou ik tegen mijn schrijfstudenten willen zeggen. Alleen heb ik geen studenten, ik geef al maanden niet meer les. Alle verhalen die ik hoor spelen zich af in het verleden. We maken niks meer mee, ons leven staat stil.

Dan belt een vriend. Hij is positief. Aan de telefoon doet hij boete. Hij was naar de verjaardag van zijn ex geweest, haar oude ouders waren er, haar broer met zijn vriendin en later haar vriendinnen. Allemaal zijn ze nu positief. Maar misschien was jij het niet, zeg ik, misschien was het een van de anderen. Hij wil het niet horen. Hij was het, en niemand anders. 

De mensen die nu wel een verhaal hebben voelen zich schuldig.