maandag 21 september 2020

Sunk cost fallacy

Ik las een aflevering van Fotostrips waarin Ionica Smeets Ype uitlegt wat Sunk Cost Fallacy is. Dat is een theorie over denkfouten met geld. Ik citeer: ‘Sunk costs zijn al gemaakte kosten die je niet meer terug kun krijgen. Zulke kosten moet je niet mee laten wegen in beslissingen, maar mensen doen dit wel. Bijvoorbeeld: stel, je hebt al heel lang geleden een kaartje gekocht voor het theater. Nu is het zo ver, maar je hebt geen zin meer. Veel mensen zullen tóch naar de schouwburg gaan, omdat het kaartje geld gekost heeft, maar door te gaan krijg je het geld niet terug en doe je jezelf geen plezier.’

Wauw, dacht ik, er is een woord voor, drie woorden zelfs, het is een theorie!

Ik ben de vleesgeworden sunk cost denkfout. Ik loop de helft van de tijd in stomme kleren omdat ik vind dat ik een miskoop niet weg mag gooien. 

Zwemmen, nog zoiets. Ik heb sinds het begin van de coronatijd niet meer gezwommen (en weet zonder het op mijn vingers na te tellen hoeveel maanden dat zijn). Ik zie er tegenop, met dat reserveren en die routes die je moet volgen en al die dingen die nu niet mogen – begrijp me niet verkeerd, ik ben heel erg vóór de dingen die niet mogen nu, ik hou afstand als een malle, maar het weerhoudt me er dus ook van naar het zwembad te gaan. 

Twee keer maakte ik aanstalten, de eerste keer regende het en hoefde ik niet te gaan van mezelf, de tweede keer bleek, toen ik de nieuwe tijden voor baantjeszwemmen checkte op de site, het zwembad dicht te zijn die dag. Opluchting galore.

Ik weet niet hoeveel banen er nog op mijn kaart staan, en hoe lang ze nog geldig zijn. Diep van binnen hoop ik dat ze verlopen zijn, dan kan ik er tenminste een punt achter zetten. Maar zolang ik dat niet zeker weet zal ik aanstalten blijven maken om te gaan. 

En had ik het al gehad over eten? Eten in mijn koelkast? Eten in mijn koelkast waarvan ik het vermoeden heb dat het niet goed meer is? Ik zou het kunnen testen, maar nee, brr. Maar het weggooien kan ik ook niet. Niet zolang er een kans bestaat dat het nog eetbaar is. Pas als ik zeker weet dat het bedorven is gooi ik het weg. 

Ik zal het nog sterker vertellen.

Toen ik net op kamers woonde, kreeg ik elke week van mijn opa en oma een kilo sinaasappels en een stuk leverworst van de kwaliteitsslager. Die slager zat helemaal in Hoofddorp. Eens per maand reden mijn opa en oma daar vanuit Amstelveen naar toe. Dan sloegen ze vlees in voor een maand, waaronder een paar dikke leverworsten. Die hadden ze nergens anders zo lekker. Als ik kwam sneed mijn opa een flink stuk af en verpakte dat in een halve rol zilverfolie. Thuis, op mijn studentenkamer belandde de leverworst in mijn koelkast, naast het stuk van de vorige week en het stuk van de week dáár voor, dat tot mijn opluchting eindelijk groen begon te zien. 

Sinds ik in de Panorama een beeldreportage had gezien van voedsel waar iets mis mee was – een witbrood waar een meegebakken muis in zat, een bakje kipkerriesalade met een scheermesje erin en een stuk leverworst waar een bebloed gaasverbandje uit stak – lustte ik geen leverworst meer. 

Met ander voedsel waar iets mis mee was heb ik dat nooit gehad. Ik trof eens een stuk schuurspons aan in de filet americain. Ik ging terug naar de slager (op een moment dat het druk was) en kreeg gratis twee bakjes filet americain mee die ik thuis met smaak leegat. 

Hetzelfde met haren in mijn soep: ik maal er niet om. 

Maar er zijn grenzen. Een bebloed stuk gaasverband in een leverworst is zo’n grens.