vrijdag 19 juni 2020

Aangeraakt

Wij zullen u ontvangen met een glimlach, maar u de hand niet schudden, lees ik in de mail die ik een dag voor mijn afspraak ontvang.
Het is mijn eerste keer bij de nieuwe tandarts. De deur gaat vanzelf open, de hal is leeg. Op een televisiescherm lees ik de regels. Ik moet mijn handen desinfecteren met behulp van mijn elleboog, wat even voor problemen dreigt te zorgen. Dan neem ik plaats in de wachtkamer waar één stoel staat, mijn handen als dooie vogels voor me uit houdend. Er is me verzocht om niet meer aan mijn gezicht of aan mijn telefoon komen.

Ik wacht. Aan de muur hangt een abstract schilderij. Ik denk aan de onzichtbare camera’s die in de wachtkamer hangen waarmee de tandarts en zijn assistente me nu vanuit de andere kamer observeren. Langzaam beweeg ik mijn hoofd naar links en rechts en ik haal een paar keer diep en rustig adem. Ik twijfel of ik mijn ogen zal sluiten, zodat het lijkt of ik een meditatieoefening doe, maar daar zullen ze waarschijnlijk alleen maar uit afleiden dat ik zenuwachtig ben.
Ik ben nooit zenuwachtig voor de tandarts en probeer dat meestal zó nadrukkelijk uit te stralen dat ik het tegengestelde effect bereik. Ik heb dat ook als ik ga vliegen. Zodra ik de douane nader zeg ik tegen mezelf: nu even héél normaal doen. En dan word ik er wéér uitgepikt.

Na een kwartier verschijnt er een persoon in operatiekostuum. Haar haar is weggestopt onder een mutsje, ze heeft een mondkapje voor en een soort skibril op. Ze zegt overdreven vriendelijk goedemiddag en ook nog hallo en maakt een oosterse buiging.
Ik zeg alleen hallo.

Meer dan twintig jaar heb ik een tandarts gehad die mijn boeken las en ook boeken van anderen en als er iets duurs moest gebeuren aan mijn gebit zei hij dat hij daar wel iets op zou verzinnen. Toen ging hij met pensioen. Ik kreeg een nieuwe tandarts. Hij was jong, had geföhnde manen en een perfect getrimde baard. Bij binnenkomst gaf hij me een slap handje en daarna deed hij alsof ik lucht was – lucht met tanden. Zijn assistente blafte hij af. Van de zenuwen gaf ze hem daarna steeds de verkeerde instrumenten aan.
Na drie keer besloot ik niet meer terug te komen. Ik schreef een brief waarin ik zei dat iemand die niet met mensen om kon gaan geen tandarts moest worden. Daar was ik heel tevreden over. Maar diep van binnen voelde ik me verslagen.

Ik zocht niet onmiddellijk een nieuwe tandarts. Ik wachtte net zo lang tot in mijn agenda de woedend doorgekraste afspraak met de geföhnde tandarts opdook. Toen pas ging ik tandartsen googelen. Ik vond er een die me geschikt leek en schreef me online in. Op een zaterdagmiddag werd ik teruggebeld door een lispelend meisje dat vroeg of ik meteen een afspraak wilde maken.
‘Kan het wel?’ vroeg ik.
‘Ja, hoor,’ fluisterde ze.
Ik kon nog diezelfde week terecht.

In de behandelkamer zijn we met z’n drieën, de tandarts, de assistente en ik. In ruime cirkels bewegen we om elkaar heen. Een Bauhaus-ballet. Met gestrekte arm reikt de assistente me een bekertje met waterstofperoxide aan. Ik moet een volle minuut spoelen. Dan gaat de stoel naar achteren en zijn hun gezichten opeens heel dichtbij. Voorzichtig, me nauwelijks aanrakend, controleren ze mijn gebit.
‘Helemaal in orde.’
De stoel gaat weer omhoog, de afstand wordt opnieuw in acht genomen. Met een oosterse buiging word ik de deur uit geleid.
Voor niks, denk ik als ik naar mijn fiets loop. Voor niks die gezichten bovenop mijn neus, voor niks die vingers in mijn mond.
Dan besef ik dat ik voor het eerst in drie maanden weer ben aangeraakt.