dinsdag 7 april 2020

Ploegstraat 57

Ik ging naar Betondorp om naar het huis van Gerard Reve te kijken. Het huis waarin hij de eerste twaalf jaar van zijn leven had gewoond. Ik had het adres op internet opgezocht, het nog drie keer gecheckt en het op een briefje geschreven. Ploegstraat 57.
Het was een stralende zomerdag. Ik fietste een stukje over de Weespertrekvaart, sloeg af, onder de snelweg door, langs de begraafplaats en reed pardoes de Ploegstraat binnen. Dat was niet wat ik had verwacht. Ik had verwacht dat ik een beetje zou moeten zoeken, het een keer moest vragen en dan, ja dan tenslotte.
Maar ik was er al, ik stond voor nummer 7. Om het toch nog wat te rekken stapte ik af en liep met de fiets aan de hand verder, uitgebreid om me heen kijkend. Dat viel niet mee. Betondorp staat bekend om zijn tot de verbeelding sprekende architectuur, maar de Ploegstraat bevond zich in het grauwe, troosteloze deel. Dat paste natuurlijk, het paste perfect. ‘Laat elke hoop varen, gij die hier opgroeit,’ zei Reve over zijn buurt.
Toen stond ik voor nummer 57. Ik pakte mijn briefje erbij om het te checken, want dit kon het toch niet zijn? Een anoniem rijtjeshuis. Geen bordje, geen plaquette, niks. Ik bleef staan omdat ik vond dat ik moest blijven staan. Er kwam een man naar buiten met een Dirktas onder zijn arm. Hij keek heel nadrukkelijk niet naar mij, terwijl ik heel nadrukkelijk wel naar hem keek.
Daarna fietste ik naar het adres waar Werther Nieland had gewoond. De echte Werther Nieland, die anders heette. Ook hier kwam iemand naar buiten, een vrouw met een slecht gebit. Dat ze een slecht gebit had zag ik doordat ze naar me lachte.
Bij het verlaten van de wijk kwam er een oudere man op een brommer op me af rijden. Zijn knieĆ«n staken opzij, alsof de brommer een te klein kinderfietsje was. Hij stopte en vroeg me of ik wist waar de Akkerstraat was. Daar was Johan Cruijff opgegroeid wist ik, op nummer 32. Ik was er net langs gekomen. Ik wilde tegen de man zeggen: Keer om en ga naar huis, met medeneming van uw illusies. Maar ik was Reve niet, dus ik wees achter me en zei: ‘Daar.’