woensdag 18 maart 2020

Augustus in maart

We troffen elkaar op de stoep voor haar huis. Met uitgestrekte arm reikte ik haar het tasje groente en fruit aan dat ik van een buurman had gekregen wiens familie een aantal horecazaken bezat die gedwongen waren de deuren te sluiten. Ik was vreemd zenuwachtig, alsof ik morgen jarig was.

We namen de rustige route langs het water, zij liep op de stoep, ik op straat, er was toch amper verkeer. Het leek zo’n hete zomerdag waarop de stad is uitgestorven omdat iedereen op vakantie is. Het was een beetje augustus in maart.

We hadden het erover dat onze dagen er niet heel veel anders uitzagen dan anders. Alleen onze lessen gingen niet door. Ik had uitgerekend dat ik zo’n 2500 euro misliep. Maar voorlopig redde ik het nog.

Voor de brug moesten we wachten op een binnenvaartschip. In de kleine stuurhut stonden vier mensen. Een van hen stak zijn hand op en keek me droevig aan. Ik wilde mijn handen aan mijn mond zetten en roepen: hoe is het daar, waar jullie vandaan komen? Zijn er nog overlevenden?

Voor een rij brievenbussen onder een flatgebouw stonden twee vrouwen twee meter uit elkaar hun post uit hun brievenbus te halen.
‘Kijk, zij doen het goed,’ zei mijn vriendin.
Opeens konden we niet meer ophouden met lachen. Het was lekker lachen, als iets van lang geleden.
‘Even wisselen,’ zei mijn vriendin toen, ‘anders krijg ik een stijve nek.’
Ik ging links lopen, zij rechts.
‘Dat is wel meer dan anderhalve meter, hè!’ riep een fietser die tussen ons door reed.
Weer rolden we bijna over de grond van het lachen.
‘We kunnen naar Bloemendaal rijden,’ zei mijn vriendin. ‘In de auto is het veilig. Als jij op de achterbank gaat zitten.’
‘Ik kan in je nek niezen.’
‘Niet als je schuin achter me gaat zitten. Dan zit er toch wel anderhalve meter tussen?’ Ze keek dromerig voor zich uit. 'De snelweg is misschien wel helemaal leeg.'

We liepen het oude marineterrein op. Bij Pension Homeland zaten twee mensen aan een tafeltje koffie te drinken. We drukten onze neus tegen het raam. De gasten bleven stoïcijns voor zich uit kijken, alsof ze inmiddels gewend waren aan kijkers. Er kwam een ober aan lopen met twee glazen sinaasappelsap. Aan de andere kant dook een ober op met een groot bord roerei. We keken ernaar alsof het tropische vissen waren in een aquarium.
Een van de obers kwam naar de deur. Vanuit de deuropening schreeuwde hij ons toe: ‘Zolang er toeristen zijn moeten we open blijven! Ze kunnen nergens anders heen! Pas als ze zijn vertrokken kunnen we dicht!’ Het was een prachtig, maar droevig stemmend beeld.

We liepen te lang door in de snijdende wind en het schelle licht, thuis brak er migraine door van de ergste soort. Vechtend tegen de misselijkheid en met een bonkend oog gaf ik mezelf een injectie. Ik trok de gordijnen dicht en kroop in bed.
Zó erg kan corona niet zijn, dacht ik.
Tenzij je dood ging.

Ik werd wakker van iemand die luidkeels orgasmeerde. Het was 22:50. De migraine was grotendeels verdwenen. Ik stond op en ging de afwas doen.