donderdag 20 september 2018

Schaduw

Ik stond voor het huis van F, die een paar weken eerder overleed. Nog een keer drukte ik op de bel, maar niemand deed open. Door het raam zag ik vuile bordjes op het aanrecht staan. Ik belde het telefoonnummer dat ik nog altijd uit mijn hoofd ken en hoorde F. zeggen dat hij er niet was. Ik wilde achterom gaan, maar zag nog net op tijd de slagboom van spinnenwebben en de dikke spin die de wacht hield.

Terwijl ik wegliep belde F’s dochter. Ze had zich vergist, het was niet vandaag, het was morgen. Ik was voor niets gekomen. Terug naar de tramhalte volgde ik de route die ik op mijn zesde en mijn zevende twee keer per dag aflegde tussen huis en school. Met mijn zusje aan de hand. Met een zwemtas op mijn rug of met een hyacint die thuis uit een bol was gekomen, een gebeurtenis die zich in mijn herinnering wekelijks afspeelde, terwijl het in werkelijkheid niet meer dan twee keer kan zijn geweest. Dezelfde route liep ik nu, maar mijn school was verdwenen. Er was niet eens een lege plek, er stond gewoon wat anders. Overal zag ik bulldozers en bergen zand. Ze waren mijn jeugd aan het wegwerken. Het had lang genoeg geduurd.

Wel zag ik nog overal mijn achternaam. Als kind vond ik dat heel normaal, vanzelfsprekend zelfs. Natúúrlijk stond er niet alleen op het bordje naast onze voordeur ‘Groen’, maar woonden we ook in de Groenelaan, deden we boodschappen in Groenhof en ging mijn zusje naar een kleuterschool die De Groentjes heette – hoe had het anders moeten heten?

Bij de tramhalte aangekomen kon ik mijn OV-kaart niet vinden. Ik was hem verloren. De dag had een balans aangebracht: ik had iets teruggezien en was iets kwijtgeraakt.
Ik reed zwart terug naar huis – ook dat was een tijd geleden - en glipte als iemands schaduw door het metropoortje. Verbaasd dat ik niet werd opgemerkt.