donderdag 26 juli 2018

Beton

Ik ging naar het Stedelijk om de hitte te ontvluchten en om het zwevende betonblok van Studio Drift te zien. Ik had er filmpjes van bekeken en moest dan altijd denken aan de vrouw zonder hoofd die ik op mijn tiende op de kermis zag. Ik denk nog vaak aan die vrouw. Op welk moment ik ontdekte dat het een truc was en ze waarschijnlijk wél een hoofd had, weet ik niet meer, ik weet alleen nog dat ik teleurgesteld was. Liever was ik blijven geloven dat ze zonder hoofd door het leven ging. We denken altijd dat we de oplossing van een raadsel willen, maar we willen het raadsel. De oplossing is het einde, het einde van het geloof dat alles mogelijk is. Wie wil dat?

Ik had me voorgenomen het zwevende betonblok niet te googelen, niet te gaan zoeken naar verklaringen, alleen maar te gaan kijken. Vijf minuten nadat het museum open was gegaan stond ik binnen. Ik besloot niet recht op mijn doel af te gaan, maar gewoon wat rond te lopen. Ik zag een andere tentoonstelling, die best mooi was, maar echt boeien deed het niet. Daarvoor was ik teveel bezig met het zwevende betonblok.

Toen kwam ik bij Coded Nature aan. Er was van alles met lampjes dat golfde en bewoog, er waren video’s en blokjes grondstoffen. Ik nam overal de tijd voor, ik bouwde een spanningsboog. Maar welke zaal ik ook betrad, nergens het zwevende betonblok.

Ik begon een beetje te twijfelen aan mezelf. Misschien was het betonblok hier helemaal niet, maar hing het in Berlijn of in Tokyo of waar dan ook. Of misschien was het alleen tussen 12 en 2 te zien en hing het nu ergens uit te rusten. Iedereen wist dat, behalve ik.

Ik doorliep nogmaals de expositie en keek in elke zaal omhoog, maar zag niks. Ik overwoog om het aan een suppoost te vragen, maar ik aarzelde te lang en toen durfde ik niet meer. Ik besloot nog een ronde te lopen, ik kon het museum toch niet verlaten zonder dat ik het betonblok had gezien? Ik negeerde de blikken van de suppoosten die mij voor de derde keer aan zagen komen en besloot op grote groepen mensen te letten: daar was het vast. Maar weer vond ik het niet. Ik werd een beetje boos – was ik hiervoor door die schijthitte naar het museum gefietst?

Bij een liggende boom bleef ik staan. De blaadjes bestonden uit blauwe led-lampjes die een voor een aangingen. Terwijl ik keek hoe de blauwe gloed langs de takken trok werd ik overspoeld door een intens gevoel van geluk. In mijn borst zwol iets, tranen sprongen in mijn ogen – ik verzin het niet. Ik raakte ontroerd bij het zien van de blauwe lampjes. En dat was niet voor het eerst.

Op een winteravond jaren geleden liep ik over het Rembrandtplein. Ik had naderende migraine en haastte me naar huis. In de kale takken van de bomen zaten helder blauwe lampjes. Ik liep erlangs en het trof me. Ik keek achterom en het trof me opnieuw. Het had niks met mooi of lelijk te maken, het had met mij te maken. Het was een vinger die ergens diep van binnen, waar ik niet bij kon, in een gestold plasje geluk poerde, een gaatje in het vel prikte, waardoor de geur ontsnapte.

Ik dacht dat het door de migraine kwam, maar later overkwam het me nog een keer, op een volkomen migrainevrij moment. En toen nog een keer, tijdens een verblijf in het buitenland.
En nu stond ik hier voor een museumboom met blauwe lichtjes en ervoer ik het opnieuw.
Een pure vorm van geluk.
Geen idee waar het vandaan kwam. Ik hoefde het ook niet te weten, het voelen was genoeg.
Ik kon verder lopen, nog een rondje maken, maar iets vertelde me dat hier geen zwevend betonblok tegenop kon. Ik liep de trap af, het museum uit en fietste terug naar huis.