zaterdag 5 mei 2018

Schrijvershuis aan zee VIII

Mijn laatste week is ingegaan, tijd voor ontspanning. Ik ga naar Koskinou, een pittoresk dorpje landinwaarts. Op internet heb ik opgezocht op welk busstation ik moet zijn. Het busstation voor korte afstanden.
Ik loop het stadje in. Het busstation voor korte afstanden verwijst me naar het busstation voor lange afstanden. Het busstation voor lange afstanden verwijst me naar het busstation voor stadsbussen. Het busstation voor stadsbussen verwijst me naar het busstation voor lange afstanden. Als ik twee keer om alle busstations heen heb gepunnikt heb ik er genoeg van, en ik koop een kaartje voor de warmwaterbronnen hier 10 kilometer vandaan. De bus komt meteen en na een halfuurtje ben ik op de plek van bestemming. Ik kijk een poosje rond, het is er mooi, en dan loop ik terug naar bushalte, een hokje met een bankje in de volle zon, aan een stille, stoffige weg.

Na een paar minuten stopt aan de overkant een bus. Er stappen twee toeristen uit die oversteken en naast me op het bankje plaatsnemen.
Ze wilden naar hun hotel, maar zijn een halte te laat uitgestapt.
‘De bus komt elke twintig minuten, en ik zit hier al even, dus het duurt niet lang meer,’ zeg ik.
Ze knikken lamlendig.
In de verte komen twee mensen aan lopen. Als ze dichterbij zijn herken ik ze. Het is het Russische stel dat ik een paar dagen geleden heb ontmoet. De man lijkt op Milosevic. Ze waren stil blijven staan om me de weg naar de akropolis te vragen, dat wil zeggen: hij. Zij stond erbij als een kind; ongeduldig, mij negerend en af en toe op klagelijke toon iets tegen hem zeggend, wat hij negeerde.
Ook nu kijkt ze me niet aan.
‘Koskinou?’ vraagt Milosevic. Hij gebaart met zijn hand naar rechts en kijkt ons vragend aan.
Ik zeg dat ik geen idee heb. Het stel naast me weet van ellende niks meer uit te brengen.
De vrouw van Milosevic zegt iets klagerigs waar hij niet op reageert. Ze draagt een kort broekje met rode hartjes erop. Op haar onderbenen zit blonde dons. Dat vindt hij mooi. Eén keer heeft ze haar benen geschoren, dat zal ze nu niet meer doen. Als ze iets doet wat hij niet leuk vindt knijpt hij zachtjes haar keel dicht, heel even maar, alleen als waarschuwing.
Ze lopen door in de richting waar ze Koskinou vermoeden. Hij voorop, zij volgt met korte, snelle pasjes.

Er verstrijken vijfenveertig minuten. Af en toe passeert er een auto. Aan de overkant stopt de een na de andere bus. De zon deelt rake klappen uit. Het is 29 graden, maar dat hoor ik later pas.
Dan doemt er opeens een bus op in de verte. We veren alledrie op. De bus suist voorbij. Boven in de voorruit staat: BUS IS FULL WAIT FOR THE NEXT ONE.
We gaan weer zitten. Mijn waterfles is leeg, mijn mueslireep op.
Een taxi stopt en biedt aan ons alledrie samen voor 12 euro naar Rhodos te brengen. Maar zij moeten niet naar Rhodos en ik denk dat de bus elk moment komt.
Ik tuur de weg af. Hé, zijn dat niet..?
Milosevic en zijn vrouw komen teruglopen. Zwijgend passeren ze ons en lopen terug in de richting waar ze een halfuur eerder vandaan kwamen.

Eindelijk verschijnt de bus. Hij is tot aan de nok toe gevuld met toeristen. Iedereen is vrolijk. Het is net een schoolreisje.

’s Nachts hoor ik een sirene. Niet van een brandweerauto of een ambulance, maar een ijle zangtoon die een paar seconden aanhoudt. Dan neemt het gebulder van de golven het weer over.