maandag 7 mei 2018

Schrijvershuis aan zee IX

Alleen als ik de heuvel afdaal, het stadje in loop, zie ik toeristen. De eerste twee weken waren het er niet veel. Het strand was leeg, de helft van de restaurantjes en winkels nog gesloten. Toen kwamen er tractoren het strand op. Ik zag hoe ze keien uit het zand zeefden en naar de zee droegen. Er kwam een zacht zandtapijt. Daar kwamen ligbedden op met parasols, rijen dik. De stranddouches werden opgesteld, het muurtje bij de wc’s opnieuw gewit. Terwijl de laatste prullenbakken nog van een verse laag beits werden voorzien hielden de eerste touringcarbussen al halt. Nederlanders, hadden ze hier gezegd, die komen als eerste, in mei. Als de Nederlanders er zijn is het seizoen begonnen.
Daar zijn ze, witte armen, witte benen. Mijn volk, hoewel ik dat natuurlijk niet wil weten.

Zeventien jaar geleden was ik hier ook, met wat toen nog mijn man was. Een paar maanden eerder hadden we een rummikubverslaving opgelopen. Elke avond speelden we drie, vier, soms vijf potjes. Toen we op vakantie gingen, ging de Rummikub mee. We rummikupten op de hotelkamer, op het balkon en bij het zwembad. Soms kwamen er mannetjes bij staan die over onze schouder meekeken. De Rhodos Open, noemden we het. We waren snel, we waren aan elkaar gewaagd, we wonnen om de beurt en we konden er niet mee stoppen.
Toen het huwelijk sneuvelde was een van de eerste dingen die ik dacht: nu kunnen we nooit meer rummikubben. Vreselijk vond ik dat.

Het leek wel een ander eiland toen. Niks herken ik.

‘Rhodos, mooi,’ zei de man van het Syrische gezin waar ik in Nederland wekelijks over de vloer kom. Drie jaar geleden was hij hier, beland na een twee maanden durende reis die via Kos, Turkije, Macedonië en Servië, naar Hongarije leidde – waar hij in de gevangenis werd gestopt – vervolgens naar Macedonië, waar ze zijn treinticket verscheurden en hem terugstuurden naar Hongarije, waar hij voor de tweede keer in de gevangenis werd gestopt. De boot waarmee hij van Turkije naar Kos voer, een kleine boot met 46 vluchtelingen aan boord, maakte water en dreigde te zinken in de gitzwarte nacht. Vlak voor de boot zonk werden ze opgepikt door de Griekse kustwacht. De inzittenden van de boot die na hun vertrok hadden minder geluk: ze verdronken allemaal.

Een totaal ander eiland.

Ik durfde bijna niet te zeggen dat ik voor mijn lol naar Rhodos ging. Maar hij zegt: ‘Rhodos mooi!’ En: ‘Wij missen jou op Rhodos.’
Ik heb mij ook vaak gemist de laatste tijd, maar niet op Rhodos. Ik zit hier als gegoten.