maandag 9 april 2018

Toen & straks

‘Mis je haar al?’ vraagt de poezenoppas die zal oppassen tijdens de paar dagen dat de originele poezenoppas zelf weg is.
‘Verschrikkelijk,’ zeg ik. Als ik 's nachts wakker word tast ik het bed af tot ik haar heb gevonden. Haar gemauw – waar ik anders gestoord van word, kan me niet hard genoeg klinken. Ik mis haar zo dat mijn maag er van samenknijpt als ik naar haar kijk. (Ze is zo knap, ze is zo lief, ze is zo bijzonder.)
Ik mis niet alleen de poes, ik mis mijn huis, ik mis mijn buurt, ik mis alles. Ik heb weemoed naar mijn leven, het leven dat ik nog gewoon leef. Alles ziet er anders uit. Als ik de hal van het complex waar ik woon binnen stap ziet die er opeens weer uit als in de eerste weken dat ik hier woonde. In de metro hetzelfde. Bij elk station waar we stoppen zie ik het perron van thuiskomst na verblijf in den verre. De glanzende witte tegels. De borden, de belettering, het opgeruimde. Dit is Nederland, Amsterdam. Dit is thuiskomen.

Maar ik kom niet thuis, ik moet nog weg.

Ik ga voor de laatste keer zwemmen. Hoe het water mijn lichaam omvat, het lijkt op geborgenheid, dat kan ik alleen maar zo voelen omdat ik het straks een maand niet zal voelen. (Ander water daar, misschien kouder, zouter, water waar ik aan zal moeten denken, als ik later, thuis, per ongeluk in zee zwem of in het buitenbad.

Want ik weet, dat als ik terugkom na een maand, ik opnieuw zal worden overvallen door weemoed. Dat de kleuren van de zon, of de geur van de zon, een toevallige mix van dingen, me meteen zal doen terug belanden waar ik vandaan kwam. Me pijn in mijn buik zal geven.)

Als je maar vaak genoeg weggaat wordt het hele leven één grote weemoedstoestand. Bestaat het leven alleen nog maar uit voor- en achteruitkijken. Ik heb er niks op tegen, geloof ik. Schrap het heden, haal het ertussenuit. Leef alleen nog maar toen, en straks.