zaterdag 14 april 2018

Schrijvershuis aan zee

Mijn Spartaanse kamer in het neoklassieke Ottomaanse gebouw - het lijkt potdomme wel het Groot Dictee der Nederlandse taal – kijkt uit over de zee. Er is ruimte voor negen schrijvers, maar we zijn maar met z’n drieën, ik, een Duitse schrijfster en een Duitse vertaler.
De twee waren aanvankelijk niet heel toeschietelijk. Maar misschien lag het aan mij, ik had de eerste nacht geen oog dichtgedaan. Het bed was smal en hard, de kamer ijskoud. Ik kreeg het raam niet dicht en op mijn bed lag alleen een laken. Ik trok al mijn kleren aan en ondernam drie keer een nachtelijke strooptocht op zoek naar dekens, een vloerkleed desnoods, maar moest telkens onverrichterzake terugkeren. Ook klonken er de hele nacht vreemde geluiden. Als ik om een uur of zeven met krakende botten uit bed stap, blijkt er een geplette langpootspin onder me te hebben gelegen.

In de keuken tref ik de Duitse schrijfster. Ik vraag haar in het Engels waar ik een supermarkt kan vinden. Ze zegt: ‘Loop maar achter mij aan.’ We lopen de heuvel af, de straat uit. We gaan een nieuwe heuvel op, steken over, gaan een bocht om. De Duitse draagt een knalrode wielrenbroek en enorme bergschoenen. Ze heeft kuiten als Oranginaflesjes. en loopt zo hard dat ik haar alleen bij kan houden als ik om de paar meter een stukje hol.
Toen ik die ochtend heel vroeg uit het raam keek zag ik haar in de baai zwemmen. Ze ging heel ver de zee op. Op een gegeven moment zag ik haar niet meer. Maar misschien was het iemand anders.

Na twintig minuten in draf te hebben gelopen zijn we in het centrum, ze wijst me op een gebouw. ‘Daar is de tourist information.’ Ze laat me achter en gaat zelf verder.
Ik ga de tourist information binnen en besluit om een stadsplattegrond te vragen. Ik gebruik liever Google maps, maar ik weet niet wat ik anders moet vragen.
De rest van de ochtend dwaal ik door de oude binnenstad. Ik vind geen supermarkt.

Terug in het huis vraag ik de Duitse vertaler naar de dichtstbijzijnde supermarkt. Hij biedt aan me erheen te brengen. ‘Nee joh, dat hoeft niet,’ zeg ik. Ik ben gesloopt door de lange wandeling en de slechte nacht.
Maar hij heeft een moped. Ik klim achterop. Omdat ik het te intiem vind om mijn armen om zijn middel te slaan, leg ik ze op zijn schouders. Hij draagt alleen een T-shirt en ik kan elke beweging van zijn spieren voelen. In hoog tempo neemt hij steil omhoog of omlaag lopende straatjes. Keihard sjezen we over rechte stukken. Elke keer als hij remt worden mijn borsten geplet tegen zijn rug. Ik hoop niet dat hij denkt dat ik het expres doe.

Als ik terug in het huis mijn tassen sta uit te pakken wordt er op mijn kamerdeur geklopt. Het is de Duitse schrijfster.
‘Ik dacht al dat ik je hoorde terugkomen,’ zegt ze. ‘Ik ben in de war, mag ik wat vragen?’ Ze heeft een rare glans in haar ogen.
‘Ja hoor,’ zeg ik, opeens een beetje op mijn hoede.
‘Vroeg je mij gisteren nou waar de supermarkt was of de markt?’
‘Allebei?’ zeg ik voorzichtig.
Ze begint te lachen, het is voor het eerst dat ik haar zie lachen, en dan begint ze een gesprek, een gesprek waar geen einde aan lijkt te komen.
Na een poosje klinken er voetstappen op de trap. Het is de vertaler. Hij vraagt iets in het Duits, zijn stem klinkt bars. De schrijfster antwoordt, ook in het Duits. De man verdwijnt weer.
‘Jullie konden natuurlijk al die tijd gewoon Duits praten,’ zeg ik, ‘en nu zijn jullie gedwongen om Engels te praten. Door mij.’ Ik lach. De schrijfster staart me aan.

Morgen arriveert er een nieuwe gast, ook een Duitser. Een laureaat, had de schrijfster trots gezegd. Ik ben benieuwd wat dat met de verhoudingen gaat doen.