vrijdag 2 maart 2018

Adem

Elleke kwam uit Katwijk en wilde meteen langskomen. Ik aarzelde, ik had de armband er net een uurtje geleden op gezet, misschien bood er straks nog iemand hoger. Maar het ding lag al jaren in een la, ik wilde er gewoon vanaf, bovendien drong Elleke nogal aan, dus zei ik: kom maar.
Elleke kwam en nam haar moeder mee, een struise dame met ravenzwart haar en een bonthoedje op. Ik schatte haar een jaar of tachtig.
‘Mijn moeder is altijd in voor een ritje, toch mammie?’ zei Elleke.
Mammie zei niks en liep met stevige passen mijn woning binnen. Ik liet ze de armband zien. Elleke pakte een loep uit haar tas. Ik was opeens bang dat ze iets raars zou ontdekken of zou gaan vragen waar ik die armband eigenlijk vandaan had, van de kermis? Maar Elleke knikte en zei: ‘Ja, heel bijzonder.’ Ze deed een greep in haar tas en legde het afgesproken bedrag op tafel. Gepast.
‘Doet u hem eens om, mammie?’ zei Elleke.
Mammie maakte een afwerend gebaar. Haar blik gleed door de kamer.
‘Ik wil hem laten bezetten met diamantjes,’ zei Elleke, ‘dat zie je nooit, hè. Om geel goud geef ik niks, ik heb een paar jaar geleden alles vervangen door wit goud.’ Ze liet me haar handen zien, de polsen, de zwaar beringde vingers. Haar moeder was de gang in gelopen, opende deuren en keek naar binnen.
‘Mammie, laat u uw collier eens zien,’ riep Elleke.
Mammie kwam terug de kamer in. ‘Ik heb hem nu toevallig niet om. Ik heb hem altijd om. Nee, niet naar de daklozen, natuurlijk. Als ik de daklozen voedsel ga geven laat ik hem thuis.’ Ze liep naar de loggia. ‘O, dit is dan een loggia.’ Ze sprak het uit met een harde G. ‘Ik zoek ook zoiets. Ik heb altijd voor de missies gewerkt. In Nederland wil niemand onze boodschap meer horen, maar in het buitenland gelukkig wel.’
De oude vrouw kwam vlak naast me staan. Ik kon haar ruiken, iets poederigs.
‘God bestaat, dat weet ik zeker. Weet je hoe ik dat zo zeker weet?’
Ik verwachtte dat ze over wonderen zou beginnen, maar ze zei: ‘Adem. Je lichaam krijg je van je ouders, maar alleen onze lieve heer kan je adem geven.’
Ik keek naar haar dochter en verwachtte een verontschuldigende glimlach, maar Elleke keek me strak aan. Vanuit mijn ooghoeken zag ik iets op tafel liggen. Een kleurenfolder.
‘Ben je bekend met het Woord?’ vroeg Elleke.
Ik keek naar het foldertje, het lag pal naast het geld. Alsof het een valstrik was.
‘Er staat op: jij bent bijzonder,’ zei Elleke, ‘en dat is ook zo. Voor onze lieve heer ben ook jij bijzonder.’
‘Bedankt,’ zei ik, met een glimlach die trok om mijn mondhoeken.
Elleke vatte dit blijkbaar als een aanmoediging op.
Na een minuut of tien durfde ik haar eindelijk te onderbreken. ‘Ik gun u uw overtuiging, maar het is niet de mijne.’ In mijn verwarring was ik haar met u gaan aanspreken.
Mammie kneep haar ogen samen. ‘Ben je joods?’
‘Nee. Ik heb een joodse neus en een joodse achternaam, maar daar is het bij gebleven.’ Ik wist niet waarom ik zo jolig deed. Een overlevingsmechanisme waarschijnlijk.
‘God kende je al voordat je werd geboren,’ zei mammie. ‘Hij heeft een plan met jou.’
‘Nou, zo is het wel genoeg,’ zei ik met een dun stemmetje.
Ik liep naar de voordeur. Ze hadden er niet eens een voet tussen hoeven steken. Wagenwijd had ik hem voor ze opengetrokken. En wagenwijd trok ik hem nu weer open.
Achter me hoorde ik Elleke tegen haar moeder zeggen: ‘Kom, mammie, ze is in de war. Ze kent de waarheid niet, dan komt hij krachtig binnen.’
Zodra ze waren vertrokken draaide ik de deur op slot. Ik verscheurde het foldertje en liep ermee naar de vuilnisbak. Daarna ging het heel snel. Een vlammende pijn. Secondenlang hapte ik naar adem. Mijn kleine teentje was achter de hoek van de deur blijven haken.
Buiten hoorde ik Elleke haar autootje starten.

Meer van dit? Bestel dan De Frietsteeg en andere stukken. Dat kan hier.