zondag 22 mei 2016

Ta-Miaut II

‘Het is helemaal niet erg als de planten op de loggia doodgaan,’ zeg ik tegen degene die op mijn huis zal passen, ‘ik verzuip ze zelf ook altijd.’ Ze knikt merkbaar opgelucht.
Ik heb haar laten zien waar de kattenbak staat, mijn fiets en de strijkplank. Ik heb gedemonstreerd hoe de inductiekookplaat werkt en uitgelegd dat als de poes heel hard mauwt ze aandacht wil, geen eten. ‘De post,’ zeg ik, ‘laat die maar in de brievenbus zitten.’

Heimwee is thuispijn, en dat is ook waar het zich manifesteert: thuis. Ver weg heb ik er nooit last van, thuis des te meer. Ik heb het bij een bepaald type zonlicht, dat mijn buik samenknijpt en ik denk: Egypte… zoals een dolende in de woestijn denkt: water... Ik heb het bij de geur van houtvuurtjes en rottend vuilnis, ja, zelfs bij het horen van steelbands, terwijl ik slechts één keer in het Caraïbisch gebied was, een week waarin ik bovendien zo’n last had van jetlag dat ik 's nachts wakker lag in de krankzinnige hitte en overdag geen pap meer kon zeggen. Thuispijn. Naar plekken die ik soms maar zo-zo vond.

Home is where the heart is, maar ik weet niet of je dat moet geloven. Als ik één ding weet, is het dat het hart een onbetrouwbaar orgaan is. Poes is where the home is, dat is het enige dat zeker is - denk ik zolang ik thuis ben. Zodra ik weg ben, wordt ook die zekerheid onderuit gehaald. Een, twee, drie dagen, en poes is vergeten. Of dat niet eens, ‘poes' is aan abstract begrip geworden, een plaatje van een poes, iets dat ik herken, net als ‘brood’ en ‘stoel’, meer niet. Het baasje is een ontrouwe hond.

‘Ta-Miaut houdt ervan als je tegen haar praat,’ zeg ik tegen degene die een maand in mijn huis gaat zitten. En als die door haar knieën zakt, en zacht, zo zacht dat ik het bijna niet hoor, de poes met Taatje aanspreekt, knijpt mijn buik even samen.


Ta-Miaut I staat hier.