maandag 29 februari 2016

50

Op de dag voor mijn 50-e verjaardag ging de bel. Die is vroeg, dacht ik, en besloot niet open te doen. Ik wist wie het was, het was de man die mijn jeugd kwam vorderen. Ik had het lang genoeg gerekt, nu was het tijd om hem in te leveren.
Nog een keer ging de bel. Ik sloop naar de slaapkamer en deed heel zachtjes de deur dicht. Beneden op de stoep laadde de man zijn geweer door, klaar om mijn jeugd in één keer neer te leggen.
Ik ging voor het raam staan. Boven de weg zweefde een rode ballon. De wind joeg hem vijftig meter naar links, waarna hij plotseling rechtsomkeert maakte en terug kwam hupsen. Hij vloog over het hek heen dat de weg van mijn woning scheidt, en bleef recht voor mijn raam liggen. Bij een van de buren ging de bel. De ballon steeg weer op, schoot naar rechts en kwam in hoekige bewegingen, alsof hij letters schreef, terug om weer pal voor mijn raam te blijven liggen. Als ik iemand was geweest die geloofde dat toeval niet bestond en alles een reden had, had ik hier vast iets in gelezen. Maar ik ben niet zo iemand, en hoewel ik bereid was het voor de gelegenheid heel eventjes te worden, lukte het niet. Toeval bestaat overal en heel veel heeft geen reden. De ballon landde in een loopgraaf en stierf een stille dood.
De muzikant appte: Er zijn bloemen voor je bezorgd.
Ik deed de deur van het slot. Ik was er klaar voor. Jarenlang dacht ik dat zestien de leeftijd was die me het beste paste. Maar het is vijftig, denk ik nu. Ik stap uit de wedstrijd. Van nu af aan doe ik alleen nog voor de lol mee (wat iets anders is dan voor spek en bonen meedoen).
‘Het wordt lichter,’ zei iemand, ‘alles, bedoel ik.’