maandag 20 oktober 2014

Zool

‘Ik wil wat vragen,’ zeg ik.
‘Vragen mag altijd,’ zegt de schoenmaker, maar het klinkt niet alsof hij het meent.
Ik haal de laars uit mijn tas. ‘Kijk, de zool van de hak, die viel er zo maar af.’
Niet zomaar, ik stapte in het donker in een poel modder die zich vastzoog aan mijn voet, en toen ik mijn been eruit trok bleek een deel van mijn hak in de modder te zijn achtergebleven. Maar dat lijkt me een te lang verhaal voor de schoenmaker. Net als het gedeelte dat eraan vooraf ging, over de achterkant van mijn rok die ik op de wc in mijn panty had gestopt, wat ik pas merkte nadat ik naar de metro was gelopen, de trap naar het perron op, en het hele, volle perron over. Toen pas zeiden twee meisjes op strenge, bijna beschuldigende toon: ‘Mevrouw, u moet wel uw rok goed doen.’
Die twee gebeurtenissen hebben niks met elkaar te maken, maar ik kan ze niet los van elkaar zien. Ik besluit ze allebei te verzwijgen voor de schoenmaker.
‘Zo’n zool was het,’ zeg ik, en haal de andere laars uit mijn tas.
De schoenmaker pakt de gezoolde laars en bekijkt hem van alle kanten. Dan draait hij zich om naar zijn werkblad en pakt er een grote tang af. ‘Deze wip je er ook zo af.’ Hij zet de tang op de hak.
Ho, wil ik zeggen, stop! Maar ik wacht te lang, en dan durf ik niet meer. De schoenmaker klemt de hak tussen de tang. Hij zet kracht. Zijn gezicht vertrekt. ‘Nnnnnngg,’ doet hij.
‘Wacht,’ zeg ik heel zacht. Hij kijkt me aan.
Ik recht mijn rug. ‘Die hoeft niet.’
‘Maar die valt er ook zo af.’
Ik knik, ‘Ja. Maar toch hoeft hij niet.’
‘Maar dan heb je straks twee verschillende zolen.’ Hij houdt een zooltje omhoog. Het is zwart, net als de zool die onder de goeie laars zit.
‘Dat geeft niet.’
De schoenmaker zucht en schrijft een bonnetje voor me. ‘Morgen ophalen.’
Ik kan morgen niet, maar neem het bonnetje aan en zeg: ‘Ja.’