dinsdag 11 maart 2014

Gevangenis

Ik droomde dat ik een baby had vermoord. Ik had net de politie gebeld om mezelf aan te geven, want dat leek me het juiste om te doen, en zou zo worden opgehaald. Terwijl ik daarop wachtte, in een groot gebouw vol bekenden die in – en uitliepen, allemaal op weg ergens naar toe, vroeg ik me af of ik het misschien niet had moeten melden. Nu zou ik ongetwijfeld voor lange tijd de cel ingaan. Er waren geen verzachtende omstandigheden, ik had een baby vermoord, zomaar. Daar wordt niet licht over gedacht. Zelf leek me het vermoorden van een baby minder erg dan het vermoorden van een volwassene, maar daar had vast niemand een boodschap aan.
Misschien kon ik doen alsof ik ontoerekeningsvatbaar was. Maar ik vreesde dat ze daar niet meer in zouden trappen; ik had veel te samenhangend geklonken aan de telefoon met de politie.
Ik zat op een bankje en keek naar mijn vrienden die heen en weer liepen. Het waren mijn laatste minuten in vrijheid, daar was ik me heel goed van bewust. Ik wist ook dat de gevangenis niks voor mij was. Ik zou het er niet uithouden. Ik moet een manier vinden om het te overleven, dacht ik, meteen een hobby oppakken, een opleiding gaan volgen, de complete Russische bibliotheek lezen. Voordat ik van lamlendigheid niet meer kan bewegen. Of, dacht ik toen, ik ga mijn boek afmaken.