donderdag 18 juli 2013

Startproblemen

De muzikant en ik zijn aan het werk, hij aan liedjes, ik aan een boek. Het is rustig en leeg in het lunchcafé waar we zitten, je zou bijna zeggen: inspirerend. 176 pagina’s print liggen er voor me. De eerste versie. Al vier maanden af. Maar intussen nog geen steek verder gekomen. De muzikant staart naar het beeldscherm van zijn laptop. We bestellen nog maar een koffie. Buiten wordt een brommer gestart. Ik moet denken aan mijn eerste vriendje die een brommer had die hij eindeloos moest aantrappen. Vaak was dat niet eens voldoende en moest hij de brommer vooruit duwen, zijn hele gewicht in de strijd gooien, de halve straat door. Dan maakte de brommer ineens een hikje en sloeg hij aan. Startproblemen, ik weet er alles van.

We zoeken een nieuwe werkplek. We fietsen langs de Amstel en belanden op een zorgboerderij waar psychiatrische patiënten koeien verzorgen en groenten verbouwen. In het bloemenveld staat een bordje: BLOEM. Verderop een bordje BLAD. Aan de overkant van het water zit Rembrandt te schetsen. We vinden een zitje in de schaduw van een boom. Niemand valt ons lastig. Hier zou het moeten lukken. Maar na een halfuur staan we alweer op.

We nemen het pontje naar de overkant en vinden een terras met koffie, een tafeltje voor de laptop, kussens voor een lange zit. De muzikant zegt dat ik moet letten op het meisje dat ons bedient. Ik kijk en zie het. Ze heeft een hapje uit haar ooglid. Ik stel me voor dat ze ’s nachts de wereld om haar heen in de gaten houdt door dat gaatje. Het zijn gedachten waar ik een verhaal omheen zou willen bouwen, maar ik doe niks, ik schrijf niet, niet eens een blogje.

Maar we geven de moed niet op. We weten dat we het kunnen.
‘Als jij dit keer nu een bestseller schrijft, dan maak ik een platina plaat,’ zegt de muzikant.
We zitten bij het openluchtzwembad in de buurt en drinken veel te dure wijn uit plastic glazen. Het is drie uur ’s middags. Aan de bar hangt een briefje ‘personeel gevraagd’.
Ik kan tappen, denk ik nog even.

’s Avonds lees ik een van de dikke pillen van Knausgard, en maak mezelf wijs dat dit ook werken is. Ik lees over etentjes, een moeilijke relatie, een bevalling en denk dan: het is allemaal uitstel van executie. Ik weet het zeker als ik lees hoe hij een roman afmaakt, inlevert en dan schrijft: ‘Alles was goed, alles was zoals het hoorde te zijn, maar toch niet goed genoeg, want ik verlangde de hele tijd terug naar waar ik had vertoefd, het deed pijn. Dat manische, dat eenzame, dat gelukkige.’
Ik herken het. Ik weet dat ik het wil. Maar tegelijkertijd zie ik er als een berg tegenop.