zondag 2 juni 2013

Witte wieven

In mijn nieuwe huis, waar alle ruimtes ruim zijn, betrap ik mezelf erop uit te rekenen hoeveel mensen hier op de vloer kunnen slapen. Een stuk of vier in de slaapkamer, in de gang nog eens drie of vier, in de badkamer toch zeker twee en in de berging op de tapijttegels één, met zijn voeten richting de kattenbak. Zelfs in de wc zou iemand kunnen slapen, zij het half rechtop.

In mijn studententijd liftte ik regelmatig met een vriendin naar andere studentensteden, waar we feesten bezochten en na afloop bleven slapen op de vloer. We sliepen in gangen, in keukens, op de overloop en met onze voeten in inbouwkasten. Als het feest begon af te lopen was het zaak zo snel mogelijk op zoek te gaan naar de beste slaapplek, voordat iemand anders die had geconfisqueerd. Vaak deden we bij binnenkomst al een inspectierondje en lieten we onze tas met slaapzakken liggen op de plek waar we wilden slapen.
Niet dat het veel uitmaakte, van slapen kwam toch nooit veel.

Ik herinner me een feest in een gekraakte boerderij in Kamperveen. Er was een kleine tweedehandskledingwinkel, een galerie met lelijke kunst, een tuin met oude bankstellen, en een wietplantage. Alleen de wietplantage werd goed verzorgd.
Ik droeg een ballonrokje en slobkousen, die ik zelf had gemaakt van een oud laken. Het ballonrokje (naar een ontwerp van Christian Lacroix) bolde nauwelijks, en de slobkousen zagen er uit alsof ik twee benen in het gips had, maar als modeverschijnsel was het gelukkig nog zo nieuw dat niemand precies wist hoe het eruit hoorde te zien.

Het was een geweldig feest. Tegen zonsopkomst stapten we in een roeiboot om naar witte wieven boven de weilanden te kijken. Ik had het koud en wilde eigenlijk naar bed, maar vond het kinderachtig om dat te zeggen. Bovendien was ik bang dat iedereen het ‘s morgens over de witte wieven zou hebben, en ik dan niet mee kon praten.
Maar de volgende ochtend kon niemand veel uitbrengen. Mijn vriendin en ik hadden op de badkamervloer geslapen, die toch wel hard was gebleken. We dronken stroperige, zwarte koffie en zochten nieuwe kleren uit in de tweedehands winkel, daarna vertrokken we. Bij het afscheid kregen we allebei een wietplantje mee, dat binnen enkele weken zou sterven, maar toen namen we ons nog voor er goed voor te zullen zorgen. We liepen naar de verlaten polderweg, waar we vier uur moesten wachten op een lift, want het was zondag en er kwamen welgeteld drie auto’s voorbij, en die keken wel uit om ons mee te nemen. Ik had ’s avonds een eetafspraak en wist dat ik niet op tijd zou zijn. Maar er was in de wijde omtrek geen telefooncel te zien, dus ik liet het maar zo. De zon scheen, het was goed.