zondag 30 juni 2013

Joop Zoetemelk

Ooit kreeg ik van een geliefde een racefiets voor mijn verjaardag. Hij had hem helemaal ingepakt in cadeaupapier, elke stang afzonderlijk, en op de ochtend van mijn verjaardag mocht ik hem uitpakken. Die zomer gingen we fietsen in Ierland. We hadden een volkswagenbusje waarmee we rondreisden. Op mooie plekjes haalden we de fietsen eraf en gingen we een stukje rijden.
Hij ging vaker fietsen, in Frankrijk, het echte werk. Ik had nooit meer dan een eindje Ronde Hoep gefietst. Ierland was verrassend heuvelachtig. Bij elke beklimming ging ik op de pedalen staan en stampte naar boven, om na een paar minuten hyperventilerend en met een knalrooie kop af te moeten stappen. Niet veel later kwam mijn vriend rustig en regelmatig trappend voorbij.
Joop, noemde hij me. Ik fietste als Joop Zoetemelk. Ik dacht dat dat goed was, maar het was alleen goed als je Joop zelf was.
Ik heb die racefiets maar drie maanden gehad. Omdat de fietsen thuis zo in de weg stonden stelde ik voor ze in ons busje te zetten. Het busje stond de hele zomer in de straat.
Mijn vriend zag het niet zitten. Hij vond het te riskant.
Ik zei: ‘We doen de gordijntjes dicht.’
Een week later waren de fietsen verdwenen. Het busje was opengebroken, een buurman kwam ons erop attenderen.
Ik heb daarna nooit een andere racefiets gehad, en mijn vriend noemde me nooit meer Joop.