woensdag 19 juni 2013

Dochter

De afgelopen dagen las ik, net als half Nederland, Zoon van Karl Ove Knausgard. Aan één stuk door las ik. Ook daarin verschil ik niet van half Nederland.
Over zijn vader schrijft hij: ‘Zijn woede kwam als een golf, spoelde door de kamers, sloeg me tegemoet, sloeg en sloeg en sloeg me tegemoet, en trok zich dan weer terug. Daarna kon het wekenlang rustig zijn. Maar toch was het niet echt rustig, want het kon net zo goed over twee minuten weer gebeuren als over twee dagen. (…) Of hij dan sloeg, maakte geen bal uit, ik was niet bang voor de pijn, maar voor hém, zijn stem, zijn gezicht, zijn lichaam, de razernij die daaruit voorkwam, daar was ik bang voor en die angst liet me nooit los, die was er elke dag gedurende mijn hele jeugd.’
Ik groeide op in dezelfde tijd als Knausgard, met net zo’n vader. Er zijn veel van zulk soort vaders in de literatuur, maar dan staat er vrijwel altijd een warme moeder tegenover. Een enigszins labiele, maar lieve, warme moeder. Ook bij Knausgard is dat het geval. Bij mij niet. Dat begint me hoe langer hoe meer op te vallen.

Ook zweren de kinderen uit een gezin in zo’n verhaal vaak samen. Ze hebben een gemeenschappelijke vijand, het is zij samen tegen de ouders.
Dat was bij mij thuis ook anders. Wij kinderen vochten net zo hard tegen elkaar als tegen onze ouders. En als we tegen onze ouders vochten, vochten we zelden samen. We lieten de ander het lekker zelf uitvechten, waren zelfs niet te beroerd hem te verraden, ook al wisten we welke straf hem dan te wachten stond.

Ook in onze manier van vechten leken we niet op elkaar. De een koos voor verzet, de ander voor aanpassing, de derde voor afzondering.
Alleen als het goed ging, als er tijdelijke vrede heerste, twee minuten of twee dagen, zochten mijn broer en zus elkaar op om mee te spelen. Of gingen ze met z’n vieren spelen, op de tennisbaan. Twee tweetallen. Mijn vader & moeder, mijn broer & mijn zus.
Ik was altijd alleen. Vaak was dat prettig, op andere momenten was het gewoon eenzaam. Ook daaraan is niks veranderd.
Maar dat alle gelukkige gezinnen op elkaar lijken, en elk ongelukkig gezin ongelukkig is op zijn eigen wijze, is dus niet helemaal waar. Niet vanuit het perspectief van een ongelukkig gezinslid. Als je zelf in een ongelukkig gezin opgroeit, lijken alle andere ongelukkige gezinnen op elkaar, maar ze lijken nooit op jouw gezin.
Ergens had ik altijd het gevoel dat het in andere ongelukkige gezinnen minder erg was. Dat ze het daar na een heftige ruzie bijlegden op een Kleine Huis op de Prairie-manier. Dat er daar stilletjes wel van ze werd gehouden. Dat ze daar gelukkiger waren.