donderdag 9 mei 2013

Water

Ik heb de hele dag op mijn nepbalkon in het zonnetje Virginia Woolf zitten lezen. Nu fiets ik de stad in, doe boodschappen bij de Chinese supermarkt, haal sushi op de Zeedijk en fiets naar het park waar ik een bankje zoek. Terwijl ik de chopsticks splijt, denk ik: dit is niet mijn leven. De hemel is diepdonkerblauw, er vallen drie druppels. De toeristen in het gras staan op, verlaten het park. De vrouwen met de honden lopen verder. Alleen het oudere stel op het bankje naast me blijft zitten. Zij praat, hij luistert en ik eet sushi. De regen is alweer gestopt. Ik denk: Het leven is goed hè? Alsof ik het wil staven. Ik antwoord: Ja, het leven is goed.
Ook mijn gedachten zijn niet van mij.

Als de sushi op is fiets ik naar Crea. Ik neem een les van een collega over. Ze had me van te voren gebrieft. Een opdracht over een moment van vervreemding, hadden de studenten moeten maken. Het is een leuke groep, het wordt een leuke les. Na afloop vragen ze of ik mee ga wat drinken. Ik zeg iets over moe, de hele dag, je weet wel, naar huis. Maar ik ben niet moe, tot mijn verbazing ben ik totaal niet moe.

Ik zit nog maar net op de fiets als de bui losbarst. Ik schiet onder een afdak en kijk naar de regen die als een gordijn voor me naar beneden valt. Ik wacht, en als het even iets minder lijkt te worden, duik ik er weer in. Binnen no time ben ik doorweekt. Overal in portieken en onder afdakken staan mensen te schuilen. Het fietspad zakt steeds dieper weg onder het water, maar ik fiets door. Bij het laatste stoplicht voor mijn huis haal ik een zakdoekje uit mijn tas om mijn ogen mee droog te vegen.
‘Dit hadden ze niet voorspeld, hè?’
Ik kijk om. Naast me staat een knappe man. Hij draagt een knalgele regenjas.
‘En het begon zo mooi vanmorgen,’ zegt hij.
Ik lach naar hem. Hij lacht terug. Mijn rok plakt aan mijn benen, mijn haren druipen.
Als het licht op groen springt, sprint hij ervandoor. ‘Succes!’ roept hij achterom.
‘Ja,’ zeg ik, maar hij is al weg.
In mijn oude huis was regen altijd koud, was ik altijd kapot na het lesgeven, en waren de mannen die me op straat aanspraken zonder uitzondering eng en lelijk.
Ik denk dat ze hier iets in het water doen.