vrijdag 15 maart 2013

Kaart

‘Ga nou toch,’ zegt een vriendin die ik bel over het Gispen bankje dat ik heb gekocht, ‘ik vind er niks aan als jij er niet bent.’
‘Maar ik heb geen kaartje.’
‘Ze bellen nog wel, dat ging vorig jaar toch ook zo? Toen kreeg je op de dag zelf pas een kaartje.’
Ik herinner me vorig jaar, het zenuwslopende wachten, het manisch rondmailen. En toen het telefoontje. De euforie.
‘Ik wil niet,’ zeg ik, ‘ik ben alleen maar bezig met die verhuizing, ik ga elke avond om tien uur naar bed, ik sla wel een jaartje over.’
Ik zeg het al weken tegen iedereen die ik spreek, maar opeens vraag ik me af of ik het ook tegen mijn uitgever heb gezegd. Ik had hem een paar dagen geleden aan de telefoon, hij weet van mijn verhuizing, misschien heeft hij zelf zijn conclusies getrokken.
Maar misschien ook niet. Misschien belt hij nog in de loop van de dag, en dan moet ik nee zeggen. Nee, ik hoef geen kaartje.
De afgelopen dagen probeerde ik me er een voorstelling van te maken. Het leek me makkelijk, leuk zelfs. Nee, ik hoef geen kaartje.
Maar vandaag is alles anders. Ik zie het opeens heel helder. Als ik nee zeg beland ik op een zwarte lijst en krijg ik nooit, nooit, nooit meer, voor zo lang als ik leef een boekenbalkaart.
(Maar iemand die de telefoon niet hoort omdat hij niet thuis is of de stofzuiger aan heeft staan of héél lang onder de douche staat kun je niks kwalijk nemen. Dat is overmacht.)