woensdag 6 februari 2013

Sneeuw

Ik word wakker uit een toestand van half wakend slapen, mijn kop in een bankschroef, lichaam bedekt met plakkerig zweet. Ik ben nog te slaperig om mijn handen en voeten te voelen, ik weet niet eens of ze er wel zijn. Buiten is het stil, de herrie zit in mijn hoofd. Ik wil niet bewegen, ik wil heel stil blijven liggen. Als de pijn een smaak had was hij zuur. Het zit in mijn linkerslaap en lekt naar mijn oog. De misselijkheid wordt erger, ik moet iets doen. In gedachten stippel ik de kortste route uit. Vooral geen energie verspillen. Ik kom overeind, loop rechtstreeks naar de wastafel, pak een watje, alcohol, en druk het koude watje op mijn buik – tot zo ver kan ik het met mijn ogen half dicht. Ik loop naar de kamer, op tafel staat mijn nieuwe lampje, een vreemd voorwerp in mijn huis. Ik pak een spuit sumatriptan uit de la en loop naar de wc. Het licht is scherp en doet me bijna kotsen. Ik haal de spuit uit de verpakking, trek de beschermingsdop eraf (niet op de grond laten kletteren, dat maakt teveel geluid) en druk de spuit op mijn huid. Ik hoor de veer losspringen en voel de naald naar binnen gaan. Tellen, eenentwintig, tweeëntwintig, drieëntwintig. Watje erop. Geen druppeltje bloed, ik word er steeds beter in. Terug naar bed. Even later voel ik het bekende verlammende gevoel in mijn kaken verschijnen. Het werkt. Langzaam verdwijnt de pijn, trekt de misselijkheid zich terug. Buiten joelt iemand: ‘Het sneeuwt!’ Voetstappen die een soppend geluid maken. Ik kijk op de wekker. Het is 3:19. ’s Morgens is de sneeuw verdwenen.