dinsdag 19 februari 2013

Ruzie

De afgelopen twee nachten werd ik wakker van ruzie. De ruzie van de eerste nacht ontaarde in een gevecht. Ik hoorde het omslagpunt, opeens werd er niet meer geschreeuwd, maar klonk het trage, doffe geluid van klappen die werden opgevangen door dikke jassen. Het was een akelig geluid in de stille nacht. Alsof er niks anders meer bestond dan de twee vechtende mannen. Toen ging de deur van het café open en werd er geroepen dat ze op moesten houden. Er holde iemand weg, zijn voetstappen echoden door de lege straat.
‘Ik deed niks, hij begon inene,’ riep de ander. Hij klonk erg verongelijkt. Maar het was duidelijk dat de mannen uit het café hem niet geloofden.

Vannacht werd ik wakker van een mannenstem die zei: ‘Wegwezen, jij, wegwezen!’ Hij klonk agressief.
Een jongen zei onnozel: ‘Ik doe toch niks? Ik sta hier alleen maar.’
‘Wegwezen!’ De man schreeuwde nu.
Doe het nu maar gewoon, dacht ik. Maar de jongen deed het niet.
‘Ik sta hier gewoon,’ zei hij. Hij klonk verontwaardigd, maar niet kwaad. Hij was moe, hij wilde naar bed, dat kon ik horen.
De man begon te brullen. Wegwezen, wegwezen. Toen schakelde hij over op een taal die ik niet verstond en begon hele volzinnen te schreeuwen.
Kijk toch uit, wilde ik tegen de onnozele jongen zeggen. Volgens mij begreep hij niet waar de man toe in staat was. Ik wel. Ik wist dat de man zo naar een wapen zou grijpen.
Ik dacht: dit is zo’n moment dat je als getuige moet ingrijpen, voor afleiding moet zorgen, desnoods door met je blote borsten uit het raam te gaan hangen en een lied te zingen.
Maar ik viel in slaap, en toen ik weer wakker werd was het stil op straat. De schoonmaakkarretjes verschenen, gevolgd door de ondernemers. ‘Goeiemorgen.’ ‘Goeiemorgen, koffie?’
Er lag geen lijk op straat en er zat geen bloed op de stoep. Wel werd er een ruitje van het café vervangen.