zondag 13 januari 2013

Onderweg

Vannacht miste ik opnieuw het vliegtuig. Ik zat al in een taxi naar de luchthaven toen ik ontdekte dat ik mijn bagage in het hotel had achtergelaten. Ach, het zijn maar oude kleren, dacht ik. Maar mijn paspoort zat er ook bij, en mijn ticket. Er zat niks anders op dan teruggaan, ook al zou ik daardoor het vliegtuig missen.

Soms ben ik al op de luchthaven – een immense luchthaven, overal balies, roltrappen en glas – en iedereen kent de weg, behalve ik, en niemand kan me vertellen waar ik heen moet. De gate ligt zo ver weg dat ik er met een bus heen moet, over de snelweg, door de polder, en dan blijken we er al voorbij te zijn en is de buschauffeur vergeten te stoppen. Ik ga het zo niet halen, denk ik. Ik ga mijn vlucht missen en dit is de laatste vlucht, als ik deze mis, kom ik nooit meer thuis.

Als ik geen vliegtuigen mis, mis ik wel bussen of treinen. Regelmatig bevind ik me in een klein dorp in het uithoek van het land waar ik op zoek moet naar de laatste bus die me naar een treinstation kan brengen. Ik zou misschien een hotel in de buurt kunnen zoeken, maar liever niet, want ik heb de poes bij me, in haar mandje, maar geen brokjes, laat staan een kattenbak.
Als ik eindelijk op het station ben beland, blijkt dat ontelbaar veel perrons te hebben, ook onder de grond, in betonnen kelders, en op andere plaatsen waar je ze niet verwacht, maar nergens staat aangegeven waarvandaan de trein naar Amsterdam vertrekt.

Andere keren droom ik dat ik op een verlaten dijk op een bus sta te wachten die maar eens per drie uur komt en dan, zoef! aan me voorbijrijdt.

Soms zijn er geen vervoersmiddelen en moet ik lopen. Maar dat gaat moeilijk op één schoen. Op naaldhakken. Op blote voeten in de winter.

Altijd maar onderweg en nooit ergens aankomen, je zou er moe van worden.