donderdag 18 oktober 2012

Kristel

Emanuelle kwam op tv, op de illegale piratenzender van het studentencomplex die ’s avonds laat korrelige films uitzond. Alle manlijke studenten in huis zeiden te willen gaan kijken. Om erover mee te kunnen praten moest je hem toch hebben gezien, vonden ze. Hypocriet, vond ik. Toen de film begon trok ik mijn jas aan en ging naar buiten, om te flyeren voor de Anti Apartheidsbeweging. Woedend. Hevig teleurgesteld in mijn medebewoners.
Bij elk studentenhuis waar ik een flyer door de brievenbus duwde stond de tv aan. Overal keken ze Emanuelle. Ik voelde me buitengesloten. Ik had ook willen kijken, maar durfde niet. Bang voor wat het bij me los zou maken, bang dat mijn medebewoners dat zouden zien.

Niet veel later belandde ik op de opening van een expositie van Sylvia Kristel. Ik was mee met een vriendje, wiens vader een society rubriek had in De Telegraaf. Na afloop zouden we met zijn ouders gaan eten. Ik las De Telegraaf niet. Ik wist niet wie de vader van het vriendje was. Ik wist ook niet dat Sylvia Kristel schilderde – waarom zou ik ook? Die moet ook zo nodig, dacht ik alleen maar.

Jaren later interviewde ik haar voor Elle, samen met haar zoon. Ze had een atelier in de Jordaan en schilderde nu fulltime. De zoon was net begonnen met acteren. Hij was beeldschoon, en zij was zo aardig. Krachtig en kwetsbaar tegelijk. Een heel mooie combinatie. Eentje die je zelden bij jonge vrouwen ziet. Daar moet tijd voor overheen gaan.
Ik vroeg de zoon of hij zich vroeger had geschaamd voor zijn moeder. Hij zei: ‘Ze had me verzekerd dat ze haar broek aanhield in haar films, dus ik had niks om me voor te schamen.’
Zij zei: ‘Hij is in veel opzichten veel volwassener dan ik, hij is soms net een oude wijze Chinees. Ik zou het alleen fijn vinden als hij zijn vader wat vaker belde.’