zondag 28 oktober 2012

Geen cent te makken

Ik bezoek een literaire avond met een bevriend schrijfster. ‘Waarom organiseren wij niet gewoon zo’n avond?’ vraagt zij.
‘Omdat we die dan ook moeten presenteren,’ zeg ik.
‘Dat kunnen we best,’ zegt zij.
‘Ik niet,’ zeg ik.
‘Ik ook niet,’ zegt zij, ‘maar misschien is dat juist wel leuk, dat we het niet kunnen.’
‘Ja, misschien,’ zeg ik, en ik probeer het voor me te zien.
Maar na afloop van de avond kijken we elkaar aan van: nee, toch maar niet.
‘Laten we een Groen-avond organiseren,’ zegt zij. ‘Een avond die helemaal draait om jouw werk.’
‘Nee, laten we een avond doen die draait om jouw werk.’
‘Jóúw werk.’
‘Jóúw!’ En we wijzen met de vinger alsof we de ander van iets verschrikkelijks beschuldigen.

Vrouwelijke schrijvers zijn zo onzeker, zo bescheiden, hoor ik steeds. En hoe die houding je remt, hoe het je positie in het literaire landschap bepaalt. Het is belangrijk te laten zien dat je er bent. Het wordt steeds belangrijker. We hadden geluisterd naar Paulien Cornelissen die het had over haar definitie van succes: doen wat je het leukst vindt, en niet wakker liggen van wat anderen daarvan vinden. Ik zou graag succesvol zijn op die manier. Maar vooralsnog lijkt me dat even onhaalbaar als het bereiken van een staat van verlichting of stoppen met koolhydraten.

Ik heb een filmmaker aan de telefoon (hij is gestopt met koolhydraten, hij wel), hij zegt: ‘Volgens mij is de literaire wereld veel aardiger dan de filmwereld.’
Ik zeg: ‘Dat komt omdat er in de filmwereld zoveel geld omgaat, daar worden mensen wantrouwig van. Schrijvers hebben geen cent te makken, daarom gunnen ze elkaar meer.’
‘Goh,’ zegt de filmmaker. Hij klinkt jaloers.

Een schrijver mailt me: ‘Wat wij doen wordt steeds exclusiever. Het is een flirt met eeuwige armoede, dat heeft ook wel iets.’
En andere schrijver, die al heel ver is met haar nieuwe boek, vertelt dat ze kreeg te horen dat ze wel wat rustiger aan kon doen: ‘De boekverkoop ligt toch volledig op z’n gat.’
Ik maak me nog steeds geen zorgen, maar dat zegt meer over mij dan over de wereld om me heen, geloof ik. Ik heb altijd al de neiging gehad te vluchten voor de werkelijkheid.

In de krant lees ik een artikel over de ‘nieuwe armen’, creatieve ZZP’ers die geen opdrachten meer krijgen en zijn aangewezen op de voedselbank. Overal om me heen wordt geklaagd over gebrek aan werk. Voorlopig red ik het nog. Maar wat als ik het niet meer red? Dan moet ik een baantje zoeken. Ik heb nog nooit een vaste baan gehad. Ik denk niet dat ik er geschikt voor ben. Ik kan niet goed tegen bazen. Het moet altijd op mijn manier.
Een vriendin zegt: ‘De meeste ZZP’ers zijn geen ZZP’er omdat ze zo graag een eigen bedrijf hebben, maar omdat ze niet functioneren in een ander arbeidsverband.’

Ik zie een docu over Kyteman die naar Ijsland vliegt om inspiratie op te doen, prestigieuze projecten opzet die hij vervolgens weer afblaast en die tweede plaat maar blíjft uitstellen. Zijn vader, tevens manager, opent een belastingenvelop en begint hard te lachen. Ja, dat is een flink bedrag. Tegen de camera zegt hij: ‘Er komt geen geld binnen, er gaat alleen geld uit.’ Hij vindt het prima. Ja, misschien zou zoon eens een opdracht kunnen aannemen, maar tegelijkertijd is hij van mening dat een kunstenaar alleen kunst moet maken.
Wauw, dacht ik. Het autistische universum van Kyteman. Strontjaloers maakt het me.